© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: M.E.H.N. Mout, 'Blijstra, Reinder (1901-1975)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/blijstra [12-11-2013]
BLIJSTRA, Reinder (1901-1975)
Blijstra, Reinder (ps. R. van Harlingen), letterkundige en stedebouwkundige (Harlingen 29-8-1901 - Amsterdam 10-7-1975). Zoon van Anne Blijstra, meubelhandelaar, en Maria Visser. Sinds 14-8-1924 gehuwd met Maria Margaretha Crescentia Zurcher, onderwijzeres. Na de echtscheiding op 3-1-1929 gehuwd op 16-3-1932 met Maria van der Meulen, vertaalster. In het eerste huwelijk was 1 dochter, het tweede was kinderloos.
Over Blijstra's jeugd en het milieu waarin hij opgroeide is weinig bekend; met name is niet duidelijk waar zijn literaire belangstelling en begaafdheid vandaan komen. In 1908 verhuisde het gezin naar Sneek, waar Blijstra de middelbare school bezocht, het diploma HBS-B werd door hem in 1919 te Amsterdam behaald na een verhuizing in 1916. De verhouding tot zijn ouders moet toen al zeer los zijn geweest. Waarschijnlijk omdat hij op school in de exacte vakken had uitgeblonken, besloot hij medicijnen te Utrecht te gaan studeren. Twee jaar later brak Blijstra de studie af: het werken in de snijkamer stond hem tegen en zijn vader wilde niet verder maandgeld uitkeren. De dienstplicht kon in 1921 als hospitaalsoldaat vervuld worden. Het volgend jaar maakte Blijstra een reis door Duitsland, waar hij enige tijd als volontair op een fietsenfabriek werkte. Terug in Nederland was hij korte tijd werkzaam op een accountantskantoor. Inmiddels was de liefde voor de letterkunde wel voluit ontwaakt, maar dat maakte de beroepskeuze niet gemakkelijker. Een studie Duits aan de Universiteit van Amsterdam gaf hij spoedig op (1923). Omstreeks deze tijd werd Blijstra opgenomen in een kring van jonge Amsterdamse kunstenaars, avant-gardistisch en politiek vaak links gericht, die als een 'Amsterdamse bohème' gekenschetst kan worden. Hier ontwikkelde hij zich ook tot een overtuigd socialist en zou dat zijn hele leven blijven.
Om in zijn levensonderhoud te voorzien pakte Blijstra allerlei werk aan: hij beoordeelde boeken voor een uitgeverij, schreef stukjes, vertaalde en bewerkte boeken van zeer uiteenlopende aard: van Heinrich Mann tot populair-wetenschappelijke werken. Met twee prozagedichten in het Vlaamse avant-gardistische tijdschrift De Driehoek (januari 1926) volgde het literair debuut. Daarna publiceerde hij enige korte verhalen in het dagblad Het Volk en in De Socialistische Gids. Met - ook financiële - hulp van E. du Perron en W.N. Dinger verscheen zijn eerste bundel korte prozastukken IJzeren Vlinders (1927). Samen met deze twee vrienden, Paul van Ostaijen en Gaston Burssens, begon hij het tijdschrift Avontuur (1928), dat na drie nummers reeds ter ziele ging. Blijstra schreef in de jaren twintig en dertig in een aantal literaire tijdschriften, waaronder Forum en Critisch Bulletin. In 1930 verscheen een tweede bundel, Graphische voorstelling, en in 1936 zijn eerste roman, Aanslag. In de jaren van verblijf als free-lance journalist in Spanje (1935) en Griekenland (Aegina, 1936-1937) verschenen artikelen over Engelse en Amerikaanse literatuur in de Nieuwe Rotterdamsche Courant (1935-1940). Bij terugkeer naar Nederland in 1937 werd Blijstra ten slotte redacteur van het weekblad Panorama (tot 1943). De journalistiek had echter niet zijn hart; hij beschouwde zichzelf als letterkundige die wel als journalist en criticus zijn brood moest verdienen, maar wiens roeping zijn literaire werk was.
In 1943 moest Blijstra onderduiken en kwam terecht bij de arts J. Odinot in Landsmeer in een illuster gezelschap onderduikers onder wie de architect Ben Merkelbach. In gesprekken met hem kreeg Blijstra's belangstelling voor architectuur en stedebouw een sterke impuls, die er na de oorlog toe zou leiden dat hij een der beste architectuurcritici en stedebouwkundigen van Nederland zou worden. Deze interesse werd nog aangewakkerd door Blijstra's grote liefde voor de cultuur van Europa - het werelddeel dat na de oorlog uit de puinhopen moest herrijzen. In 1945 werd hij hoofd van de kunstredactie van Het Vrije Volk (tot zijn pensionering in 1966), waar hij een zeer veelzijdige activiteit als literair criticus en film- en toneelrecensent ontplooide. Met Anthonie Donker was hij bovendien redacteur van Critisch Bulletin (1945-1957). Vanaf 1945 publiceerde hij met grote regelmaat zijn literaire werken - romans, novellen, korte verhalen en ook toneelwerk, gedeeltelijk nog vóór of in de oorlog geschreven. Ook verschenen reisboeken waarvan Europa, mijn vaderland (1953) en Reiziger in Hellas (1955) de bekendste waren en op zijn latere publikaties over architectuur en stedebouw preludeerden. Hij werd redacteur van Forum. Maandblad voor architectuur en gebonden kunsten (1951-1959) en schreef sinds 1957 een groot aantal gezaghebbende artikelen en boeken over Nederlandse architectuur en stedebouw, waaronder boeken over Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Haarlem, en een reeks artikelen over Amsterdam. Vanaf ca. 1960 handelden zijn artikelen in Het Vrije Volk bijna uitsluitend over deze thema's en over de vele reizen in en buiten Europa die hij maakte. Reizen bleef één van zijn grote passies. In 1965 kreeg hij de Pierre-Bayleprijs voor architectuurkritiek.
Aan het einde van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig begon Blijstra twee voor hem nieuwe literaire genres te beoefenen, beide in Nederland nauwelijks vertegenwoordigd: de dialoog in Anaxa-goras (1959) en het science-fiction verhaal in Het planetarium van Otze Otzinga en andere verhalen (1962). Vooral de dialoogvorm lag hem na aan het hart; hij bleef deze tot zijn dood beoefenen. Ofschoon men Blijstra geen miskend schrijver kan noemen - er was een vast lezerspubliek en hem vielen enige literaire prijzen ten deel - bij het brede publiek genoot hij weinig bekendheid. Misschien lag dat aan zijn manier van schrijven, want hij schreef zoals hij was: rechtlijnig, zakelijk en uiterst sober. Vanuit een betrekkelijk pessimistisch mensbeeld, waaraan evenwel hoopvolle kanten niet ontbraken, stelde zijn letterkundige werk steeds een existentieel probleem aan de orde. De literaire vorm was bij hem nooit hoofdzaak, vandaar de strenge soms moeilijk toegankelijke stijl en het vrijwel geheel ontbreken van sfeer- en karakterbeschrijvingen. Met het klimmen der jaren werd Blijstra's stijl steeds geserreerder. In de Nederlandse literatuur bleef Blijstra een - vaak verkeerd begrepen en, weinig gewaardeerde - eenling zonder invloed van betekenis op andere schrijvers, terwijl het moeilijk is met zekerheid uit te maken door wie hij zelf is beïnvloed. Het individualisme dat hem als schrijver kenschetste, lag vast verankerd in zijn wezen: hij deed alles op zijn - volstrekt eigen - manier. Dit betekende overigens geenszins dat hij zich in het dagelijks leven van anderen afsloot, integendeel. Hij stond bekend als een zeer trouwe vriend, die vooral veel kunstenaars metterdaad steunde-zijn eigen doodarme tijd van vóór de oorlog niet vergetend. Als journalist en schrijver over architectuur en stedebouw ontmoette hij meer waardering dan als letterkundige, hoewel ook hier conflicten niet uitbleven, want Blijstra kon koppig zijn: een gedreven mens. Zijn enorme eruditie op velerlei gebied leek haast wel een bijverschijnsel van zijn manier van leven: hartstochtelijke betrokkenheid bij alles wat hij deed, las of schreef. Lauwe afstandelijkheid was hem vreemd, en zijn oordeel niet altijd even objectief, of het nu een literair werk, een toneelvoorstelling of een stedebouwkundig plan betrof. Zijn persoonlijke integriteit - als schrijver of criticus - was echter steeds buiten kijf. De grote energie waarmee hij zich altijd op zijn werk stortte, eiste wel een lichamelijke tol: hij is zijn hele leven ziekelijk geweest. Maar tot op het laatst hebben ziekte of zelfs de naderende dood hem niet van zijn werk afgehouden.
A: Archief Blijstra in Nederlands Letterkundig Museum, 's-Gravenhage.
P: Bibliografie van afzonderlijk verschenen werken in kaartsysteem van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum.
L: Martien J.G. de Jong, 'En in die tussentijd speel ik allerlei leuke dingen', in Flierefluiters apostel (Leiden, 1970) 59-78; Landen, steden _ mensen. R. Blijstra: Literatuur en Architectuur [Uitg. met inl. door] Martien J.G. de Jong (Leiden, [1971]); Reinder Blijstra 1901-1975, Een vriendenboek (Amsterdam, 1976).
I: Reinder Blijstra 1901-1975, Een vriendenboek (Amsterdam, 1976) omslagfoto.
M.E.H.N. Mout
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013