© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: L.G.M. Jaquet, 'Boeke, Julius Herman (1884-1956)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/boekejh [12-11-2013]
BOEKE, Julius Herman (1884-1956)
Boeke, Julius Herman, hoogleraar (Wormerveer 15-11-1884 - Leiden 9-1-1956). Zoon van Izaäk Herman Boeke, doopsgezind predikant, en Sara Maria van Gelder. Gehuwd sinds 11-8-1910 met Henriëtte Valeton. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren.
Boeke volgde te Amsterdam het lager en middelbaar onderwijs (Barlaeus Gymnasium). In 1903 ving hij zijn studie aan de Universiteit van Amsterdam aan. In 1906 legde hij het kandidaatsexamen in de Nederlandse letteren af. Zijn sociale belangstelling leidde ertoe, dat hij hetzelfde jaar omzwaaide naar de rechten. Binnen acht maanden legde hij het kandidaatsexamen af. In 1909 deed hij doctoraal examen staatswetenschappen.
Nadat zijn belangstelling is gewekt voor de bijzondere en - in vergelijking met het Westen - andersoortige problemen van de koloniale maatschappij in Nederlandsch-Indië gaat hij voor zijn promotie naar Leiden. Op 7 juli 1910 promoveert hij bij C. van Vollenhoven op een proefschrift: Tropisch-koloniale staathuishoudkunde. Het probleem (Amsterdam, 1910). In dit beroemd geworden proefschrift stelt hij de noodzaak van - en geeft hij de aanzet tot - een afzonderlijke economische wetenschap voor een maatschappij waar de autochtone bevolking op andere wijze dan de westerse, op economische prikkels reageert en die bovendien aan dominerende westerse economische en politieke invloed is blootgesteld. Twee maanden na zijn promotie vertrekt hij naar Nederlandsch-Indië, waar hij op de Algemeene Secretarie wordt geplaatst. Na korte tijd verwisselt hij deze betrekking met die van leraar staatsinrichting en staathuishoudkunde aan het Gymnasium Willem III te Batavia. In 1914 wordt hij ter beschikking gesteld van de waarnemend adviseur voor het volkskredietwezen en coöperatie. In 1919 wordt hij tot adviseur, de hoogste functie bij deze dienst, benoemd. In dat zelfde jaar wees hij zowel een buitengewoon hoogleraarschap in de Tropisch-koloniale staathuishoudkunde te Leiden als een gewoon hoogleraarschap in de koloniale staathuishoudkunde te Rotterdam af. Hij wilde zijn onderzoek en zijn werkzaamheden ten bate van het economisch weerbaar maken van de bevolking ter plaatse - in Nederlandsch-Indië - nog niet beëindigen. In 1929 aanvaardde hij echter - na een hernieuwd beroep op hem - de leerstoel Tropisch-koloniale staathuishoudkunde (later Oosterse economie) te Leiden met de oratie: Dualistische economie (Leiden, 1930). In bovengenoemde rede vat Boeke zijn in latere jaren in vele publikaties uitgewerkte wetenschappelijke visie programmatisch samen. Hij bestrijdt de toepasselijkheid van de Westerse theoretische economie op de - in vergelijking met Westerse maatschappijen - anderssoortige Aziatische dorpsgemeenschappen. Terwijl de Westerse economische wetenschap zich baseert op een homogene maatschappij, heeft de dualistische economie een samenleving tot studieobject, waar de homogeniteit grondig is verstoord. Deze samenleving kenmerkt zich door tegenstellingen tussen een door Westerse kapitalistische invloeden doortrokken bovenlaag en een dorpshuishouding waar de economische wetten beheerst blijven door andere sociale wetten voorgeschreven door godsdienst, zeden en traditie. Niet de meerdere of mindere ontwikkeling van de twee in de koloniale wereld elkander complementerende maatschappelijke groepen, maar hun gescheiden ontwikkeling, scherpt de problemen aan die bij een bestudering van een dualistische maatschappij aan de orde moeten worden gesteld. Op grond van dit inzicht heeft Boeke in zijn wetenschappelijk werk steeds gepleit voor een dualistisch economisch beleid. Enerzijds een welvaartspolitiek gericht op die individuen in de Indonesische maatschappij die zich een westerse levensstijl hebben eigen gemaakt en daardoor op westers-dynamische wijze naar een hoger welvaatspeil streven; anderzijds - zoals hij in zijn Leidse rectoraatsrede: Dorpsherstel (Haarlem, 1952) met nadruk stelde - een beleid gericht op bescherming en tot nieuw leven brengen van de communale dorpsgeest, teneinde zodoende initiatief en verantwoordelijkheidsgevoel van de dorpsgenoten te stimuleren. In de communale sfeer wordt volgens Boeke op gandhiaanse wijze het geluk gevonden, niet in de materiële, maar in de bovenstoffelijke sfeer: Oosterse economie (Den Haag, 1946).
Op basis van zijn wetenschappelijke inzichten, had Boeke een pessimistische visie op de naoorlogse ontwikkelingshulp. Naast bijval gaf dit aanleiding tot veel - dikwijls emotioneel geladen - kritiek. Dit heeft Boeke wel verdriet gedaan, doch hem nooit tot enige concessie verleid aan opvattingen die hij wetenschappelijk niet verantwoord achtte. Met ijzeren consequentie en grote intellectuele moed trok hij in zijn wetenschappelijke en ambtelijke arbeid de lijn door van een beleid dat reeds werd bepleit in de conclusie van zijn proefschrift: 'De slotsom is dus, dat het baseeren van de koloniale staathuishoudkunde op eigen beginselen niet slechts gerechtvaardigd, maar ook gewenscht en noodzakelijk is. Gewenscht, omdat helder inzicht in den economischen toestand der koloniale maatschappij nooit kan worden verkregen, zoolang men niet al de kenmerkende eigenaardigheden dier maatschappij scherp naar voren doet komen. Noodzakelijk, omdat, waar bevordering van de welvaart der inlanders, met ernst en toewijding nagestreefd, dringende eisch is, men niet innig genoeg beseffen kan, dat bevredigende resultaten niet worden verzekerd door vertrouwend optimisme, maar alleen door volledig aanvaarden van alle, zelfs van de minst welkome, gegevens der werkelijkheid.' (p. 206). Naast C. Snouck Hurgronje en C. van Vollenhoven is er van Boeke als belangrijk vertegenwoordiger van de Leidse School, zonder twijfel invloed op zijn leerlingen (aanstaande bestuursambtenaren en Indisch juristen) en via hen op het bestuur van Nederlandsch-Indië uitgegaan.
Zijn menselijke en wetenschappelijke integriteit had hem in conflict met de Duitse bezetter gebracht. Na het onder eigen naam - en op eigen kosten - publiceren van een voor de NSB vernietigende brochure over: Nationaalsocialistische staathuishoudkunde [S.l., 1941], wordt hij van 10-10-1941 tot 17-9-1944 in Buchenwald geïnterneerd. Boekes naoorlogse Leidse periode - van 1951-1952 was hij rector magnificus - wordt door een verblijf in Indonesië - dat hij ten gevolge van een ernstig verkeersongeluk voortijdig moet beëindigen - onderbroken. Op zijn emeritaat in september 1955 volgt spoedig zijn dood in januari 1956.
P: Behalve de reeds genoemde publikaties: 'Autoactiviteit naast autonomie', in Verslag Indisch Genootschap 1922, 46-72; 'Het zakelijke en het persoonlijke element in de koloniale welvaartspolitiek', in Koloniale Studiën 11 (1927) I, 157-192; Dorp en Desa (Leiden, 1934); Economie van Indonesië (Haarlem, 1951) oorspronkelijk Indische economie (Haarlem, 1940); Economics and economic policy of dual societies as exemplified by Indonesia (Haarlem, 1953).
L: J.H.A. Logemann, in Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1956-1957, 244-252; G. Gonggrijp, in Nieuwe Rotterdamse Courant, 12-1-1956; Indonesian economics. The concept of dualism in theory and policy (The Hague, 1961). Selected studies on Indonesia: 6.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 164.
L.G.M. Jaquet
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013