© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Mw. B.J.M. Asberg-Schermer, 'Böhtlingk, Frederik Robert (1925-1959)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/bohtlingk [12-11-2013]
BÖHTLINGK, Frederik Robert (1925-1959)
Böhtlingk, Frederik Robert (Frits), rechtsgeleerde (Arnhem 23-9-1925 - Lachen (Zwitserland) 3-1-1959). Zoon van Constantijn Marinus Böhtlingk, notaris, en Augustine Juliette Louise Couvreur. Gehuwd op 9-11-1949 met Ernie Louise Blankenberg. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Na in 1942 te Arnhem het einddiploma HBS-B behaald te hebben, begon Böhtlingk, aanvankelijk aan de TH te Delft, later aan de MTS te Dordrecht de ingenieursstudie. In 1944 ging hij echter in Arnhem rechten bij de notariaatsopleiding studeren en nam les in latijn. Zijn studie werd vanaf 1945 op Indisch recht te Leiden gericht, waarvan reeds in 1949 het doctoraal examen de afsluiting vormde. Tijdens zijn studiejaren te Leiden was Böhtlingk repetitor in het Indisch staats- en administratief recht teneinde in zijn onderhoud te voorzien. Na bijna twee jaar in dienst te zijn geweest bij de Stichting Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek volgde in 1951 een assistentschap bij prof.dr. J.H.A. Logemann te Leiden voor staats- en administratief recht van Indonesië en de overzeese rijksdelen. Hij had de dagelijkse leiding van het Documentatie Bureau voor Overzees recht en verzorgde de uitgave van de sedert 1951 verschijnende Mededelingen van dit Bureau. In de volgende jaren bleek zijn wetenschappelijke belangstelling voor de staatsrechtelijke ontwikkeling van de staat Indonesia uit talrijke, in pregnante stijl geschreven, artikelen zowel in de Mededelingen als in Indonesië. Tweemaandelijks tijdschrift gewijd aan het Indonesisch cultuurgebied, en in Civilisations, driemaandelijks tijdschrift van het Institut international des sciences politiques et sociales appliquées aux pays de civilisations différentes. Van dit tijdschrift maakte hij gedurende twee jaar deel uit van de redactie. Onder pseudoniem R. Sastranegara publiceerde hij een, in 1953 te Djakarta uitgegeven, geschrift getiteld Hukum Tatanegara Indonesia sedjak perang dunia ke-II, handelend over het Indonesisch staatsrecht sinds de Tweede Wereldoorlog. In 1954 volgde de promotie bij Logemann op het proefschrift Het leerstuk der vertegenwoordiging en zijn toepassing op ambtsdragers in Nederland en in Indonesië. De kritiek was lovend. In de periode 1955-1958 was Böhtlingk te Leiden wetenschappelijk ambtenaar, later hoofdambtenaar, voor het Nederlands staats- en administratief recht. In deze tijd verrijkte hij de vakliteratuur met vele publikaties in het Nederlands Juristenblad (NJB), het Rechtsgeleerd Magazijn Themis (RMT) en verscheen een door hem onder leiding van prof.mr. J.V. Rijpperda Wierdsma herziene en vermeerderde druk van Van Hasselt, Verzameling van Nederlandse Staatsregelingen en Grondwetten.
De gebeurtenissen van 1956 in Hongarije gaven hem aanleiding uit de Socialistische Unie te gaan en lid te worden van de Partij van de Arbeid. Zijn politieke en maatschappelijke betrokkenheid klonk ook door in zijn inaugurele rede De Rechtsstaat Nederland, in 1958 uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de algemene inleiding tot de rechtswetenschap en in het Nederlands en vergelijkend staats- en administratief recht in de faculteit der politieke en sociale wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Hij betoogde hierin dat de werkelijkheid van de welvaartsstaat, met toenemend machtsoverwicht van de administratie, een vernieuwing van de rechtsstaatgedachte behoefde, waarbij ter bescherming van de rechtspositie van de burgers het wetsbegrip niet beperkt mag blijven tot die algemene rechtsregels die burgers binden maar moet worden uitgebreid tot alle algemene regels betreffende 'het gehele overheidsbedrijf, zowel intern als naar buiten en ongeacht of daarbij wel of geen geboden en verboden worden gesteld' (rede, p. 17).
Böhtlingk verloor ten gevolge van een autobotsing het leven; zijn plotselinge dood brak zijn onderzoek naar het materiële wetsbegrip, dat het onderwerp van zijn oratie in een breder kader zou hebben gezet, af. Zijn studie werd echter voortgezet door prof.mr. J.H.A. Logemann en resulteerde in 1966 in de uitgave van het boek Het wetsbegrip in Nederland.
P: Behalve de reeds genoemde, 'Gewaarborgde autonomie', in NJB 30 (1955) 395-402; 'Wat moet bij Rijkswet worden geregeld?', ibidem 31 (1956) 411-415; 'De aansprakelijkheid van rechtspersonen voor onrechtmatige daden volgens het ontwerp B.W.', ibidem 31 (1956) 993-994; 'Het ontwerp van wet op de geneesmiddelenvoorziening', ibidem 32 (1957) 369-378; 'Wat is een algemene maatregel van bestuur?', in RMT (1958) 343-370; F.R. Böhtlingk en J.F. Glastra van Loon, 'Het begrip rechtsregel', ibidem (1959) 3-22.
L: J.R. Stellinga, in Tijdschrift voor Overheidsadministratie 14 (1958) 413-415; J.H.A. Logemann, in NJB 34 (1959) 31-32; G.A. van Poelje, in Bestuurswetenschappen 13 (1959) 228; J.Th. de Smidt, in Folio Civitatis 12 (1959) 14 (17 januari) 4; C.H.F. Polak in 'Ten Geleide bij' Het Wetsbegrip in Nederland (Alphen a/d Rijn, 1966).
Mw. B.J.M. Asberg-Schermer
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013