© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Pierre H. Dubois, 'Emants, Marcellus (1848-1923)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/emants [12-11-2013]
EMANTS, Marcellus (1848-1923)
Emants, Marcellus, letterkundige (Voorburg 12-8-1848 - Baden in Zwitserland 14-10-1923). Zoon van Guilliam Balthasar Emants, rechter, en Anna Elisabeth Petronella Verwey Mejan. Gehuwd met Christina Magdalena Guilelmina Prins op 30-1-1873. Na haar dood op 11-1-1875 huwde hij met Eveline Gesine Henriette Verniers van der Loeff op 10-6-1880, die overleed op 1-7-1900. Zijn derde huwelijk met Jenny Emma Gertrude Kühn werd op 5-7-1904 gesloten. Zijn eerste twee huwelijken waren kinderloos, uit het derde werd 1 dochter geboren.
Emants bezocht eerst het gymnasium en vanaf 1865 de HBS en deed vervolgens admissie-examen. Als telg uit een Haags juristengeslacht studeerde hij sinds 29-9-1868 op zijn beurt, tegen zijn zin, rechten in Leiden. De dood van zijn vader in 1871 ontsloeg hem vlak voor zijn doctoraal van deze verplichting. Zijn vermogen stelde hem in staat zich vanaf dit ogenblik geheel aan de letteren te wijden en zich over te geven aan de reislust die hem tot aan zijn dood over heel de wereld voeren zou.
Zijn eerste belangrijke essay 'Bergkristal' verscheen in 1872 in het tijdschrift Spar en Hulst dat hij met zijn vriend F. Smit Kleine oprichtte, maar waarvan slechts twee afleveringen verschenen. In 1874 debuteerde hij in boekvorm met het drama Juliaan de Afvallige als begin van een opmerkelijk aspect van zijn schrijverschap, het toneel, dat hem heel zijn leven zou blijven fascineren. In 1875 was hij medeoprichter van De Banier, tijdschrift van "Het jonge Holland", waarin hij beschouwingen, kritieken, reisschetsen en proza publiceerde, voor een deel verzameld in Op reis door Zweden ( 1877), Monaco (1878) en Een drietal novellen (1879).
Met het epische dichtwerk Lilith (1879), enkele jaren later gevolgd door Godenschemering (1883), opende hij naar de mening van Kloos de reeks van duurzame werken in onze moderne letterkunde, waarin hij, volgens Verwey, als eerste 'de poging waagde om de poëzie boven het tijdelijk wereldgebeuren uit te stellen in de sfeer van eeuwigheid en goddelijkheid waarin een nieuw geslacht haar wenschte' (Inleiding tot de Nieuwe Nederlandsche Dichtkunst (1880-1900) 27). Geen wonder dat de Nieuwe Gidsers hem als een voorloper beschouwden. In feite stond Emants los van hen. Hij heeft slechts weinig contact gehad met de beweging, de individuele schrijvers van de tachtiger-generatie en slechts een enkele keer in De Nieuwe Gids gepubliceerd. De 'woordkunst' heeft hij nauwelijks beoefend, omdat deze niet overeenstemde met zijn neiging tot nuchterheid, soberheid en bijna wetenschappelijke nauwkeurigheid. In zijn voorwoord bij Een drietal novellen noemde hij zich naturalist maar, zegt hij, om zijn instemming te kunnen betuigen met de leer die Taine aan Balzac toedicht en die van oordeel is dat de mens een eenvoudige, niet-onafhankelijke kracht is, van dezelfde orde als de andere krachten, die zijn graad en richting krijgt van de omstandigheden. Hij was overtuigd pessimist en hij achtte dit geen gevoels- maar een verstandszaak. Hij correspondeerde o.a. met Taine en Toergenjef, maar brieven zijn niet teruggevonden. Aan de laatste wijdde hij, reeds in 1880, een uitvoerig en indringend essay, dat veel verheldert omtrent zijn eigen levensinzichten.
Zijn overtuiging dat het leven zinloos is, omdat men het doel ervan niet kent en zelfs niet weten kan of er een doel is, en dat het batig saldo aan leed dit aan lust overtreft, heeft zijn werk bij herhaling geïllustreerd. Tot het voornaamste daarvan behoren de romans Een nagelaten bekentenis [1894], Inwijding (1901) en Liefdeleven (1916). In de boek-uitgave van deze laatste roman nam hij een discussie op met Carel Scharten over het probleem van de pathologie in de literatuur, waarin hij de begrenzing van het literaire domein, zoals die tot dan toe in onze letteren gold, aanzienlijk verruimde. Behalve deze grote romans zijn ook van veel belang de soms tot kleine romans uitgegroeide novellen gebundeld in Dood (1892), Op zee (1899), Vijftig (1899) en Mensen [1920].
Emants is vaak, zonder veel grond, als een vrouwenhater gekenschetst, vermoedelijk omdat zijn filosofie veel verwantschap vertoont met Schopenhauer en von Hartmann, maar dit stond los van zijn gevoelens en alleen het derde van zijn drie huwelijken, dat met de Berlijnse actrice Jenny Kühn, is weinig gelukkig geweest. Hierop heeft hij zich geïnspireerd voor de korte roman Waan (1905) en voor Liefdeleven, die veel aan de werkelijkheid ontleende trekken vertonen. Het toneel nam, als gezegd, een aanzienlijke plaats in zijn leven en werk in. Hij schreef een 25-tal stukken, waarvan Domheidsmacht (1907) het bekendst en meest gespeeld is. Maar het grootste gedeelte van deze werken is opgevoerd door het beroepstoneel of door het amateurgezelschap 'Utile et laetum', dat door hem in 1871 werd opgericht en waaraan hij als regisseur en acteur meewerkte. Hij maakte ook lange jaren deel uit van het hoofdbestuur van het Nederlandsch Tooneelverbond, waarvan hij tevens geruime tijd voorzitter was, en schreef tal van artikelen in toneeltijdschriften.
De Eerste Wereldoorlog dwong Emants in Nederland te blijven. Maar in februari 1920 verhuisde hij met zijn gezin naar Zwitserland. Daar werd hij op 1 mei ziek en hij bleef dat tot hij op 14 oktober 1923 overleed. Hij werd zes dagen later in 's-Gravenhage begraven.
Het typisch Hollands realisme van Emants, maar met een internationaal normbesef en gecombineerd met een lucide pessimisme, heeft een schrijverschap opgeleverd van een zeer eigenzinnig, sterk en niet sentimenteel karakter. De zekerheid der vergeefsheid was voor hem niet als voor zoveel anderen een vage en daarom niet al te hinderlijke abstractie, maar een concrete en kwellende realiteit. Zijn oeuvre is van de weerklank daarvan vervuld en wellicht is het daarom, ofschoon steeds van belang geacht, nooit populair geworden als dat van zijn jongere tijd- en stadgenoot Louis Couperus. Maar het belang ervan is niet minder, zoals een groeiende omstreeks 1960 ingezette herwaardering heeft aangetoond.
A: Het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag bevat een grote collectie Emantiana, handschriften, nagelaten werk, brieven, fotocopieën, knipsels, etc.
P: Behalve de reeds genoemde werken vindt men een uitgebreide bibliografie in onder L genoemde publikaties.
L: F. Boerwinkel, De levensbeschouwing van Marcellus Emants (Amsterdam, 1943). Proefschrift Utrecht; Pierre H. Dubois, Marcellus Emants. Een schrijversleven ('s-Gravenhage [enz.], 1964). Beide werken geven een uitvoerig literatuuroverzicht van en over hem.
I: Marcellus Emants. Aantekeningen, uitgegeven door Nop Maas (Den Haag, 1985) 6. [Emants omstreeks 1885].
Pierre H. Dubois
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013