© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Harry G.M. Prick, 'Erens, Maria Joseph Franciscus Peter Hubertus (1857-1935)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/erens [12-11-2013]
ERENS, Maria Joseph Franciscus Peter Hubertus (1857-1935)
Erens, Maria Joseph Franciscus Peter Hubertus, jurist en letterkundige (Schaesberg 23-7-1857 - Houthem-St. Gerlach 5-12-1935). Zoon van Hendrik Joseph Erens, landbouwer, en Helena Bartilina Hubertina Menten. Gehuwd op 12-9-1906 met Sophia Maria Josepha Bouvy. Dit huwelijk bleef kinderloos.
Stammend uit een (welhaast mystiek-) katholiek milieu, bezocht Erens tot zijn negende jaar de school in zijn geboorteplaats om daarna, tot zijn elfde jaar, te verblijven in het pensionaat St. Louis te Roermond, van de Frères de l'Immaculée Conception. Vanaf het schooljaar 1868-1869 tot en met 1875-1876 verbleef hij op de kostschool Rolduc te Kerkrade: zes jaar gymnasium en, met het oog op zijn - ijdel gebleken - roeping voor het priesterschap, 2 jaar filosofie. In 1876 ging hij rechten studeren te Leiden, een studie waarvoor hij zich vervolgens op 30 oktober 1880 liet inschrijven te Bonn om vanuit die stad in januari 1881 naar Parijs te verhuizen. Daar vlotte zijn rechtenstudie evenmin want hij kwam in aanraking met tal van jonge kunstenaars, onder wie Maurice Barres, Charles Cros, Jean Moréas. Over zijn Leidse studententijd en over zijn eerste langdurige verblijf te Parijs zou hij later uitvoerig schrijven in zijn Vervlogen jaren (1938, vervolledigd uitgegeven en van aantekeningen voorzien door Harry G. M. Prick, Zwolle, 1958) en voorafgegaan door een inleiding van Anton van Duinkerken. In september 1883 vestigde Erens zich te Amsterdam om zijn studie te voltooien. Pas in de zomer van 1886 studeerde hij af; op 25 juni 1888 verdedigde hij aan de Universiteit van Amsterdam zijn proefschrift Strafbare bevoordeeling van schuldeischers bij faillissement.
Vanuit Parijs had Erens al in de eerste helft van 1883 meegewerkt aan het Algemeen Nederlandsch studentenweekblad Minerva. In het nummer van 14 februari 1883 schreef hij over Alphonse Daudet, Naar aanleiding van l'Evangéliste, in die van 11 en 18 april over de bundel Les Névroses van Maurice Rollinat. Maar van eminent belang was eerst het aan het weekblad De Amsterdammer bijgedragen opstel over Charles Baudelaire (28 april en 4 mei 1884; herdrukt in Litteraire wandelingen (1906): de eerste werkelijke aankondiging van Les Fleurs du Mal in ons land. Erens was inmiddels (sept. 1883) bevriend geraakt met Lodewijk van Deyssel en via hem in contact gekomen met de jonge Amsterdamse schrijvers en beeldende kunstenaars. Kort na de oprichting van De Nieuwe Gids werkte hij mee aan dat tijdschrift waarin hij, met ingang van augustus 1891, de 'Gedichten in proza' publiceerde die hij in 1893 bundelde onder de titel Dansen en Rhytmen. Deze bundel alsmede de daarin niet opgenomen schets 'De conferentie', verschenen in De Nieuwe Gids van april 1890 en eerst in 1924 toegevoegd aan de tweede druk van Dansen en Rhytmen, werd op uitputtende wijze besproken door Lodewijk van Deyssel: Achtste en Negende bundel. Verzamelde Opstellen (1905-1906) 283-297 en 251-302. In latere jaren schreef Erens voornamelijk reisbeschrijvingen en essays, bijeengebracht in bundels als Gangen en Wegen (1912); Vertelling en mijmering (1922); Toppen en hoogten [1922]; Litteraire overwegingen (1924); Litteraire meeningen [1928]. Stuk voor stuk vallen deze boeken op door de eruditie van hun auteur en door diens grote vertrouwdheid zowel met de contemporaine Franse literatuur als met de klassieken uit de wereldliteratuur.
Ingeschreven op het tableau als advocaat werd Erens pas in december 1889. In de advocatuur vond hij echter geen bevredigende levensvervulling. Weliswaar werd hij in april 1897 griffier bij het kantongerecht te Veghel en was hij van 1899 tot 1900 kantonrechter te Oostburg in Zeeuws-Vlaanderen (echter woonachtig te Sluis) maar in 1914 zei hij toch de advocatuur voorgoed vaarwel. Van huis uit was hij tamelijk gefortuneerd zodat hij zich kon veroorloven beurtelings toe te geven aan zijn reislust en zijn daarmee scherp contrasterende hang naar een teruggetrokken leven. Tot zijn zeventigste levensjaar woonde hij op tal van plaatsen, ook buiten onze grenzen. Sedert 1927 leek hij zich blijvend thuis te voelen in de St. Maartenshof, een eeuwenoud huis te Houthem-St. Gerlach. Na zijn overlijden aldaar op 9 december 1935 werd Erens bijgezet in het familiegraf te Schaesberg. Drie jaar na zijn overlijden verscheen zijn hierboven reeds genoemde boek Vervlogen jaren, een bundeling van zijn gedenkschriften, eerder als losse bijdragen verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, De Tijd en De Maasbode. Terecht heeft Anton van Duinkerken opgemerkt dat dit boek klassiek zal blijven, zolang er over de Tachtigers en hun tijd gesproken wordt. 'Grondtonen', het voorlaatste en meest persoonlijke hoofdstuk bevat Erens' geestelijk zelfportret. Daarin komt ook ter sprake Erens' levenslange worsteling met de Nederlandse taal, zodat Isaäc Israels de indruk kreeg dat het werk van Erens uit een vreemde taal leek overgezet. In alle bescheidenheid zag Erens zelf zich aldus: 'Ik was een stille zaaier. Ik was niet de man der onmiddellijke actie, maar beschouwde mij als de stuurman, somtijds als de inblazer van nieuwere gedachtengroepen.'
P: Behalve in de tekst genoemde werken een bibliografie in de postuum verschenen bundel Suggesties (Maastricht, [1941]) van de hand van P. van Valkenhoff.
L: André de Ridder, in Den Gulden Winckel 14 (1915) 67-72; Charles Nypels, ibidem 34(1935) 3-7; Godfried Bomans, 'Twee merkwaardige mannen. Frans en Emile Erens', in Capriolen (Amsterdam, 1953) 251-257; De inleiding tot: Frans Erens, Un Hollandais au Chat Noir. Souvenirs du Paris Litéraire 1880-1883. Textes choisis et traduits par Pierre Brachin avec la collaboration de P.C. Castex pour les annotations [Paris, I960]; Harry G.M. Prick, 'Uit de brieven van Frans Erens aan Lodewijk van Deyssel', in Lodewijk van Deyssel. Dertien close-ups (Amsterdam, 1964) 134-160; A. Chorus, 'Frans Erens. Een Limburger in de Nederlandse litteratuur', in Dietsche Warande en Belfort 109 (1964) 742-747; Pierre Brachin, 'Un ambassadeur de la culture Française aux Pays-Bas: Frans Erens', in Etudes Germaniques 21 (1966) 417-431; Inl. van G. Termorshuizen, in Frans Erens, Een stille zaaier (Amsterdam) [enz.], 1969).
I: Willem Witsen: 1860-1923. Schilderijen, tekeningen, prenten, foto's. Onder red. van Irene M. de Groot. (Bussum 2003) 166. [Foto: Willem Witsen, ca. 1892].
Harry G.M. Prick
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013