© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Joh. de Vries, 'Kessler, Geldolph Adriaan (1884-1945)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/kesslerga [12-11-2013]
KESSLER, Geldolph Adriaan (1884-1945)
Kessler, Geldolph Adriaan, industrieel (Batavia 2-4-1884 - Velsen 21-8-1945). Zoon van Jean Baptiste August Kessler, directeur der Koninklijke Ned. Mij. tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, en Margaretha Jacoba Johanna de Lange. Gehuwd op 14-4-1916 met Elisabeth Maria Louise Stoop. Zij kregen 4 zoons en 2 dochters.
Op jeugdige leeftijd uit Nederlandsch-Indië teruggekeerd bezocht Kessler in 's-Gravenhage de lagere en middelbare school, waarna hij zich aan de Technische Hogeschool te Delft deed inschrijven en in 1907 het ingenieursdiploma werktuigbouwkunde behaalde. Evenals zijn broer J.B. Aug. gold deze Kessler al meteen als een van de 'kroonprinsen' van de Koninklijke. Na Delft bereidde Geldolph zich dan ook voor op een carrière in de petroleum door de functie te aanvaarden van secretaris van Henry Deterding, de president-directeur der Koninklijke. Samen met Deterding werd een reis om de wereld gemaakt en werden alle oliecentra van de maatschappij aangedaan. In 1908 werd Kessler gedetacheerd bij de 'Astra', een Roemeense onderneming voor de exploitatie van oliebronnen die later met een Duitse maatschappij samensmolt tot de 'Astra Romana'. Sinds 1910 onderdirecteur hiervan behartigde Kessler tot 1911 de commerciële zaken, waarna hij terugkeerde op het hoofdkantoor der Koninklijke te Londen. Daar deden de karaktertegenstellingen tot Henry Deterding - Kessler gewaagde naderhand van diens toen wel zeer 'galvanische' persoonlijkheid - hem in 1916 niet zonder spijt besluiten het vaderlijk bedrijf te verlaten. Het jaar daarop was hij op maatschappelijk terrein in Den Haag werkzaam, waar hij tevens optrad als gedelegeerd commissaris van de Residugas Maatschappij, een dochter van de Bataafsche Petroleum Maatschappij. Omdat zijn aanleg en ambities hierin geen levensvervulling konden vinden, zocht hij weldra een werkkring in het bedrijfsleven. In juni 1917 bracht H. Colijn, destijds directeur der Koninklijke, hem in contact met H.J.E. Wenckebach die Kessler tot secretaris benoemde van het oprichtingscomité waaruit in 1918 de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V. voortsproten. In 1920 volgde zijn benoeming tot directeur en in 1924 na het overlijden van Wenckebach die tot voorzitter der directie. Met uitzondering van een onderbreking tijdens de bezettingsjaren toen de Duitsers hem wegens zijn principiële houding op non-actief plaatsten, zou Kessler dit voorzitterschap tot zijn overlijden in augustus 1945 vervullen.
Veel meer dan ingenieur, dan technicus was Kessler ondernemer, begiftigd met een ongemeen scheppende fantasie en buitengewone dadendrang, een heldere kijk op economische aspecten, ook van algemene aard, een moderne visie op wat bedrijf en tijd sociaal eisten en uitgerust met een natuurlijk overwicht en leiderschap. In de voetbalsport was hij al in 1905 de aanvoerder van het eerste Nederlands elftal geweest (overwinning tegen België met 4-1). Voor Hoogovens IJmuiden was hij de centrale figuur in de moeilijke jaren vanaf het inwerking treden van het bedrijf via de depressie en de wereldoorlog tot de bevrijding. Hij verschafte de onderneming levenskansen door het systematisch nastreven van een plaats op de internationale markt, de verbreding van de bedrijfsgrondslagen in de verwerking der bijprodukten en ten slotte de gedurfde sprong in het staal, deze laatste aan het einde der jaren '30 verwezenlijkt maar al vanaf het begin van die periode in samenwerking met de overheid voorbereid. Daar ligt één der wortels van de Nederlandse industriële politiek zoals die zich na 1945 nader ontplooid heeft. Reeds in 1935 zag Kessler in dat de ontwikkeling der industrie noodzakelijk was, niet slechts om werkgelegenheid te bieden voor een wassende bevolking maar tevens om de leemten op te vullen die bij landbouw, handel en verkeer waren ontstaan.
P: 'Gedachten over handelspolitiek en bedrijfsleven', in De Gids 87 (1923) III, 141-153; 'De beteekenis van trusts en kartels voor de volkswelvaart' in Prae-adviezen voor de Vereeniging voor de staathuishoudkunde en de statistiek (1928) 1-22; 'De perspectieven voor de ontwikkeling der industrie in ons land' in De Ingenieur 50 (1935) 30 (26 juli) T55-T61; Gasvoorziening in districten en op groote afstanden (Purmerend, [1936]); 'Internationale kartelvorming en handelspolitiek', in De Gids 100 (1936) II, 163-173.
L: A.H. Ingenhousz en M.W. Holtrop, in Samen. Maandblad voor directie en personeel van hoogovens en nevenbedrijven 14 (1945) 1; Joh. de Vries, Hoogovens IJmuiden 1918-1968. Ontstaan en groei van een basisindustrie [IJmuiden, 1968].
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 796.
Joh. de Vries
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013