© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: W. de Vries Wzn., 'Kruijff [jr.], Hendrik Pieter Lubertus Cornelis de (1868-1911)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/kruiff [12-11-2013]
KRUIJFF [JR.], Hendrik Pieter Lubertus Cornelis de (1868-1911)
Kruijff [jr.], Hendrik Pieter Lubertus Cornelis de (bekend onder de naam De Kruyff jr.) directeur Centrale Werkgevers Risico-Bank (Utrecht 19-10-1868 - Baarn 30-8-1911). Zoon van Hendrik Pieter Lubertus Cornelis de Kruijff, officier der genie, en van Johanna Wilhelmina de Ruijter de Wildt. Gehuwd op 31-10-1896 met Albertine Johanna Gobius. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 3 dochters geboren.
In 1886 legde De Kruyff het eindexamen-HBS af te 's-Gravenhage. Hij koos de medicijnenstudie te Utrecht en behaalde na 3 jaren zijn kandidaats. Aangezien hij reeds als jongen een zware ziekte had doorgemaakt, die hij eigenlijk nooit te boven was gekomen - ten gevolge waarvan een militaire loopbaan, waartoe hij zich aangetrokken voelde, voor hem gesloten was - en hij ook gedurende zijn studie geruime tijd ernstig ziek was, besefte hij dat zijn zwakke gestel hem minder geschikt maakte voor de dokterspraktijk. Met de hem eigen energie haalde hij de verloren tijd in. Na in 1892 het aanvullend examen oude talen te hebben afgelegd, volgden in korte tijd de kandidaats- en doctoraal examens in de rechtswetenschap; in 1895 begon hij aan een proefschrift. Deze studie over fabrieksreglementen bracht hem in aanraking met verschillende industriëlen. In het voorjaar van 1896 werd hem echter een plaats aangeboden in de redactie van het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, die toen onder leiding stond van zijn studiegenoot W.C.A. baron Van Vredenburch. Om deze positie te kunnen aanvaarden moest hij zijn studie opgeven. Op 13 mei 1896 promoveerde hij op stellingen. Zijn boek heeft hij ook later niet meer afgemaakt. Met de politiek van het blad kon hij zich echter niet verenigen en bij een dreigend conflict vroeg hij een jaar later zijn ontslag. Kort daarop werd hij benoemd bij de hoofdadministratie van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij, te Amsterdam, tot ambtenaar belast met wetgevingsaangelegenheden. Zo kreeg hij in 1898 te maken met het door minister C. Lely ingediende ontwerp-Ongevallenwet, dat ervan uitging, dat de gehele wettelijke ongevallenverzekering gemonopoliseerd diende te worden in één, van staatswege op te richten Rijksverzekeringsbank. De Kruyff was daarentegen van mening, dat daarbij ook aan het particulier initiatief de nodige ruimte diende te worden gelaten. Aan de door D.W. Stork, te Hengelo, en J.C. van Marken, te Delft, ontketende buitenparlementaire actie tegen het ontwerp verleende hij zijn volledige medewerking. Door zijn toedoen kwam een nauwe verbinding tot stand van deze groep met de leider van de oppositie in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dr. A. Kuyper. Aan de opstelling van diens 'groot-amendement' op het ontwerp droeg hij bij. Hoewel dit amendement werd verworpen en het ontwerp in de Tweede Kamer werd aangenomen, verwierp de Eerste Kamer het, mede ten gevolge van De Kruyffs onverpoosde actie. Het tweede ontwerp van minister Lely kwam in belangrijke mate aan de verlangens van de industrieelen tegemoet.
Tijdens deze actie werden mede door De Kruyffs bemoeiingen, in 1899 de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers (voorloper van het in 1968 opgerichte Verbond van Nederlandse Ondernemingen) en in 1901 het dagblad De Nieuwe Courant opgericht. Van de eerste werd hij een inspirerend bestuurslid. Zodra het zeker was hoe de wet zou luiden, benoemde het bestuur van deze vereniging een commissie waarvan De Kruyff deel uitmaakte, met de opdracht van advies te dienen, op welke wijze de verzekeringsplichtige werkgevers gebruik zouden kunnen maken van de bevoegdheid hun risico zelftedragen. Deze commissie ontwierp een uitvoerige schets van een organisatie en op 26 maart 1902 werd de Centrale Werkgevers Risico-Bank (CWRB) door 63 werkgevers te Amsterdam opgericht, terwijl De Kruyff met ingang van 1 mei 1902 tot directeur daarvan werd benoemd. Zijn denkbeeld, dat bij de uitvoering van de verzekering een zo groot mogelijke plaats moest worden ingeruimd voor de medewerking van belanghebbenden werd in de vorm van bedrijfsverenigingen uitgewerkt en was de grondslag van de organisatie. Uit de grote vlucht die de CWRB heeft genomen tot haar opheffing als gevolg van de invoering van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (1967) is duidelijk gebleken welk een juist inzicht haar eerste directeur had. Om die reden werd hij ook betrokken bij de samenstelling van het ontwerp-Landbouwongevallenwet. Onder zijn leiding kwam op 25 februari 1909 de Tuinbouw-Onderlinge tot stand, een organisatie van tuinbouwers tot onderling dragen van bedrijfsrisico van de verzekering van bedrijfsongevallen van werknemers in die bedrijfstak. Op 12 juli 1909 volgde de oprichting van een soortgelijke vereniging van de landbouw, de Centrale Landbouw-Onderlinge.
In hetzelfde jaar werd De Kruyff ernstig ziek en hoewel hij in 1910 nog enige maanden werkzaamheden verichtte, overleed hij na een langdurige ziekte op 42-jarige leeftijd. Ter nagedachtenis aan haar eerste directeur en zijn naaste medewerkers richtte de CWRB op 31 augustus 1960 te Amsterdam de Stichting Mr. H.P.L.C. de Kruyff-fonds op. Dit fonds beoogt o.m. een bibliotheek te vormen betreffende de sociale verzekering in Nederland en in het buitenland en het stimuleren van de wetenschappelijke studie van het onderzoek op het terrein van de sociale verzekering.
P: (samen met J. van Schevichaven en jhr. H. Smissaert) Schets eener organisatie van werkgevers voor het gezamenlijk dragen van risico ter zake van bedrijfsongevallen (Den Haag, 1901); Uiteenzetting der organisatie van de Centrale Werkgevers Risico-Bank (te Amsterdam) en de Onderlinge Risicovereenigingen voor bedrijfsongevallen (Den Haag, 1902).
L: De Risicobank 6(1911) 9(15 september) 67-71; De Nieuwe Courant van 31-8-1911 (ochtendblad); P. [= E.D. Pijzel?], in Eigen Haard 37 (1911) 567; W. de Vries Wzn., De invloed van werkgevers en werknemers op de totstandkoming van de eerste sociale verzekeringswet in Nederland (de Ongevallenwet 1901) (Deventer, 1970); J. Mannoury, 'Enkele legislatieve aspecten van het groot-amendement-Kuyper op de Ongevallenwet 1901', in Sociale politiek opnieuw bedacht. Opstellen aangeboden aan prof.dr. F.J.H.M. van der Ven... (Deventer, 1972) 108-125.
W. de Vries Wzn.
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013