© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.S. Hartkamp, 'Meurs, Johan Hendrik van (1888-1945)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/meurs [12-11-2013]
MEURS, Johan Hendrik van (1888-1945)
Meurs, Johan Hendrik van, jurist (Rijssen (Ov.) 25-7-1888 - Haren (Gr.) 3-2-1945). Zoon van Jacob van Meurs, notaris, en Christine van Opstal. Gehuwd op 11-8-1915 met Geertruida Jacoba Schuld. Uit dit huwelijk zijn 3 zoons en 1 dochter geboren.
Na het gymnasium in Deventer te hebben bezocht (1901-1906) studeerde hij rechten in Utrecht, waar hij in 1914 promoveerde bij J.C. Naber op een proefschrift getiteld Rechtsgedingen over bepaalde goederen in Oud-Helleense rechten. In hetzelfde jaar legde hij het kandidaatsexamen klassieke letteren af en werd hij leraar klassieke talen aan het Stedelijk Gymnasium in Arnhem. In 1916 vestigde hij zich als repetitor in alle juridische vakken in Utrecht, in 1918 tevens als advocaat; van 1919 tot 1923 was hij advocaat in IJmuiden, daarna repetitor te Bilthoven. In 1921 werd hij toegelaten als privaatdocent in de vergelijkende rechtsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hiernaast bekwaamde hij zich in het Sanskrit, publiceerde gedichten (De Gids van 1913) en schreef hij toneelkritieken in Het Volk en beschouwingen over buitenlandse politiek in De Socialistische Gids. Zijn grote belangstelling voor de Volkenbond, waarvan hij de werkzaamheden elk jaar in Genève enige tijd van nabij volgde, resulteerde o.m. in de brochure De Volkenbond. Zijn werk en betekenis (Amsterdam, 1924. herz. dr. in 1929).
In 1925 werd hij benoemd tot hoogleraar in het Romeins recht en zijn geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Groningen, als opvolger van de in Leiden benoemde J.C. van Oven; een jaar later werd zijn leeropdracht met het Oud-Vaderlands recht uitgebreid. Zijn grote veelzijdigheid stelde hem in staat al zijn collegae aan de Juridische Faculteit, indien nodig, bij colleges en het afnemen van examens te vervangen; ook werd hij in de cursus 1937-1938 tijdens de ziekte van I.H. Gosses samen met G.S. Overdiep tijdelijk met het onderwijs in de geschiedenis belast. Hiernaast zette hij zijn werk op het gebied der buitenlandse politiek voort, doceerde hij aan de school van het Troelstra-oord in Beekbergen en was hij lid van de Staatscommissie voor de burgerlijke wetgeving en bestuurslid van verschillende verenigingen op het gebied der natuurbescherming. Tengevolge van al deze activiteiten heeft hij op het gebied van de rechtsgeschiedenis relatief weinig gepubliceerd, maar wat hij schreef is van hoog wetenschappelijk niveau en verraadt zijn uitzonderlijk brede kennis van de Romeinse en Griekse oudheid en van de historische rechtsvergelijking.
Tijdens de oorlog nam hij op verschillende wijze actief deel aan het verzet tegen de Duitse bezetter. Wegens de razzia's onder de studenten in begin 1943 legde hij zijn hoogleraarsambt neer. Het laatste jaar waarin hij zich verborgen moest houden, werkte hij aan een regeringsopdracht waarin hij advies uit moest brengen inzake (voorlopige) handhaving dan wel opheffing van de bezettingsverordeningen in bevrijd Nederland. Na twee jaar van onderduiken keerde hij begin 1945 naar zijn huis in Haren terug, zwaar ondervoed omdat hij uit principe had geweigerd zich ten koste van anderen (b.v. via de zwarte handel) van voedsel te voorzien. Korte tijd later overleed hij.
P: Behalve de reeds genoemde werken en afgezien van boekrecensies: 'De Instituten van Gaius en het Oudhelleensche recht' in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 1 (1918) 246-258; 'Iniuria ipsi servo facta', ibidem 4 (1923) 278-298; De verhouding van Romeins en hedendaags recht in het licht der vergelijkende rechtsgeschiedenis (Groningen, 1925). Inaugurele rede; 'Patres conscripti qui fuerint', in Mnemosyne 55 (1927) 377-385; I.H. Gosses, De organisatie van bestuur en rechtspraak in de Landschap Drente (tot den tijd der Republiek), [ed. Maria Hartgerink geb. Koomans en J.H. van Meurs]. (Groningen, 1941); 'De rangorde van de erfgenamen bij versterf van het oude Drentse recht tot het Landrecht van 1614', in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 40 (1972) 119-181.
L: Jaarboek der Rijksuniversiteit te Groningen 1945, 48-50; Nederlands Juristenblad 21 (1946) 40-41.
A.S. Hartkamp
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013