© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: L. Buning , 'Minnaert, Marcel Gilles Jozef (1893-1970)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/minnaert [12-11-2013]
MINNAERT, Marcel Gilles Jozef (1893-1970)
Minnaert, Marcel Gilles Jozef, Vlaams activist, astronoom, zonnefysicus (Brugge 12-2-1893 - Utrecht 26-10-1970). Zoon van Josephus Ludovicus Minnaert, leraar, en Josephina Philippina van Overberge. Gehuwd op 20-12-1928 met Maria Bourgonje Coelingh. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.
Minnaert genoot lager onderwijs te Brugge. Zijn ouders, liberaal en vlaamsgezind, waren werkzaam bij het onderwijs, de vader aan de regentenschool te Gent, de moeder aan een normaalschool voor meisjes te Brugge. Nadat zijn vader in 1902 overleden was, verhuisde Marcel met zijn moeder in 1908 naar Gent, waar hij het atheneum bezocht. In 1910 liet hij zich inschrijven als student aan de Rijksuniversiteit te Gent in de faculteit der 'sciences naturelles', met als hoofdvak biologie. In juli 1914, kort voor het uitbreken van de oorlog promoveerde hij bij prof. Julius Mac Leod met de hoogste lof tot doctor in de natuurwetenschappen op het proefschrift Contributions à la Photobiologie quantitative, een studie over de invloed van het licht op de planten.
Minnaert was inmiddels een militant Groot-Nederlandsgezind en anti-Belgisch flamingant geworden. Op het atheneum, waar hij de invloed van leraren als Hippoliet Meert, René de Clercq en Jan Oscar de Gruyter onderging, was hij lid en later voorzitter geweest van het aan de school verbonden taalminnend genootschap 'De Heremanszonen'; als student had hij zich aangesloten bij de Vlaams-vrijzinnige bond "t Zal wel gaan' en bij de Gentse studentenafdeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond (ANV). Van de laatste was hij geruime tijd voorzitter. In 1913 liet hij zich in het studentenblad De Goedendag zeer misprijzend over België uit. Het jaar daarop organiseerde en leidde hij op bekwame wijze het vijfde Groot-Nederlandse Studentencongres, gehouden te Gent op 4, 5 en 6 april 1914. Vurig leefde hij steeds mee met de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse hogeschool en met overtuiging stond hij daarbij aan de zijde van zijn leermeester Mac Leod, die een Nederlandstalige universiteit wilde, in tegenstelling tot figuren als prof. P. Fredericq, die een tussenoplossing nastreefden.
In het voorjaar van 1914 was Minnaert toegetreden tot de 'Vlaamsche Veem', een soort flamingantische loge, die de machtige Gentse franskiljons van achter de schermen bestreed. Binnen die kring vormde Minnaert met Reimond Kimpe, Antoon Thiry en dr. Jules van Roy het groepje dat in mei 1914 het maandblaadje De Bestuurlijke Scheiding ging uitgeven. Het blad stelde de eis van administratieve scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië, viel echter ook de Vlaamse leiders der unitaire politieke partijen heftig aan. Er verschenen slechts drie nummers; het vierde lag voor verzending gereed, toen de Duitse troepen België binnenvielen. Het groepje van Minnaert c.s. heeft gefungeerd als kiemcel voor het rabiaat anti-Belgisch activisme, dat medio oktober 1914 naar buiten trad als de Gentse groep Jong-Vlaanderen. Gelijkgezinde groepen in andere plaatsen sloten zich op l november 1915 met de Gentenaren aaneen tot de Nationale Jong-Vlaamsche Beweging. Zowel in de Gentse groep als in de beweging heeft Minnaert een belangrijke rol gespeeld. Hij kreeg zelfs zitting in het hoofdbestuur. Herhaaldelijk waarschuwde hij tegen een te sterke oriëntatie op Duitsland en pleitte hij voor zo stevig mogelijke contacten met Nederland. Tijdens het werken aan zijn proefschrift was hem duidelijk geworden hoezeer zijn kennis van de wis- en natuurkunde nog tekort schoot. In overleg met zijn moeder en oom Gilles Désiré Minnaert besloot hij in september 1915 voor een jaar naar Nederland te vertrekken, teneinde daar aanvullende studiën te doen. Zijn keuze viel op Leiden, waar vooral de colleges van Ehrenfest en Lorentz hem boeiden. In de gezelligheidskring rondom het echtpaar Ehrenfest, die hun ruime woning gastvrij openstelden voor een grote groep studenten, sloot Minnaert nieuwe vriendschappen, o.a. met H.A. Kramers, D.J. Struik en D. Coster. De beide laatsten, toen al overtuigd links-socialist, brachten de Vlaming in contact met het marxisme; sindsdien verdiepte Minnaert zich daar systematisch in. Kort na zijn terugkeer in Gent in de zomer van 1916 werd hem gevraagd of hij een docentschap in de natuurkunde zou willen aanvaarden aan de weldra als Nederlandstalige instelling te heropenen Gentse Universiteit. Minnaert stemde onmiddellijk toe en werd bij verordening van 2 september 1916 benoemd. Hij stond, mede gezien de verouderde fysische apparatuur, voor een zware opgave, doch de beperkte mogelijkheden in aanmerking genomen, heeft hij het er goed afgebracht. Ehrenfest had zijn aandacht gevestigd op didactische problemen en Minnaert besteedde daaraan te Gent terdege zorg. Zo voerde hij de tot dusver onbekende natuurkunde-praktica in. In het late najaar van 1918, toen Duitslands ineenstorting een kwestie van dagen leek en de troepen der Geallieerden snel noordwaarts oprukten, weken Minnaert en zijn moeder ijlings uit naar Nederland. Hun huis aan de Citadellaan werd, evenals de woningen van andere activisten geplunderd. Naderhand werd hij bij verstek tot 15 jaar dwangarbeid veroordeeld.
Zijn uitwijking voelde hij niet aan als een verlies van het vaderland; immers, van jongs af aan had hij Nederland beschouwd als een deel daarvan. Hij stond echter voor de taak een nieuwe toekomst op te bouwen. Zijn belangstelling voor fotometrie voerde hem naar Utrecht, waar prof.dr. W.H. Julius in het Fysisch Laboratorium bezig was met de ontwikkeling van nieuwe fotometrische technieken. Hij wist Minnaert te interesseren voor de problemen der zonnespectroscopie, een gebied, waarop dr. A. Pannekoek te Amsterdam reeds baanbrekend werk had verricht. Dank zij Julius kreeg Minnaert een aanstelling tot observator in het Fysisch Laboratorium, met als opdracht het fysisch onderzoek van de zon. Intussen volgde hij colleges, publiceerde nu en dan een artikel in vakbladen en werkte in de avonduren aan een tweede dissertatie. In 1925 promoveerde hij cum laude bij prof. L.S. Ornstein (Julius was in 1924 overleden) op Onregelmatige Straalkromming (Utrecht, 1925).
In de jaren '20 en '30 nam hij deel aan verscheidene zoneclips-expedities, waarvan vooral die van 1927 - samen met Pannekoek - naar Lapland bekendheid heeft gekregen. Toen werd voor het eerst de fotometrie van het flitsspectrum uitgevoerd. Bijgestaan door bekwame medewerkers richtte Minnaert in het bijzonder zijn research op de vraagstukken betreffende het ontstaan en de vorming van de Fraunhoferlijnen. In 1933 werd hij tot Nederlander genaturaliseerd en in 1937, nadat prof.dr. A.A. Nijland, een astronoom van de oude stempel, was overleden, werd Minnaert diens opvolger als hoogleraar en tevens directeur van de Sterrenwacht te Utrecht. Voor het gelijktijdig, zeer eervol aanbod van een hoogleraarschap aan het Yerkes Observatory bij Chicago had hij bedankt.
Was Minnaerts naam als wetenschapsman bij zijn benoeming in 1937 te Utrecht reeds gevestigd, in de hierop volgende jaren groeide hij uit tot een geleerde van wereldformaat, hetgeen werkzaamheden voor internationale astronomische ondernemingen met zich meebracht. Zo was hij met name niet alleen zeer actief in De Internationale Astronomische Unie, maar vervulde ook het voorzitterschap van commissies over de zon en 'on the exchange of astronomers'. Een hoogtepunt in zijn wetenschappelijke carrière was de verschijning in 1940 van de Photometric Atlas of the Solar Spectrum. Deze uitgave geldt nog altijd als een standaardwerk.
Minnaert beheerste verscheidene talen; vond het echter altijd jammer dat Esperanto geen kans op invoering maakte. In weerwil van zijn eruditie was hij een geleerde gebleven, die dicht bij het volk wilde staan, en zijn kennis hoopte over te dragen aan een breed publiek. Dit blijkt niet alleen uit de goede didactische voorbereiding van zijn studenten op hun toekomstige taak als leraar, doch ook uit het feit dat hij zijn gaven in dienst stelde van de categorie der amateur-wetenschapsbeoefenaars. In de eerste plaats voor hen bedoeld was De Natuurkunde van 't Vrije Veld (Zutphen, 1937-1940. 3 dln.). Het beleefde in Nederland tot dusver vijf herdrukken en verscheen in vele talen.
In politiek opzicht helde Minnaert over naar uiterst links. Openlijk kwam hij ervoor uit dat de sociale ontwikkelingen die zich sinds 1917 in Rusland hadden voorgedaan, zijn belangstelling en sympathie hadden. Zijn liefde voor Vlaanderen en Nederland waren echter even groot gebleven, doch hij had die, zoals hij het uitdrukte, ingepast in de idee van de internationale broederschap der volkeren. Hij bleef contacten met Vlaanderen onderhouden en aan Vlaamse ballingen in Nederland bewees hij menige vriendendienst. Ook de verhouding tot ds. J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, eens de 'leider' van de Gentse groep en politiek heel anders georiënteerd, bleef hartelijk. Minnaert sprak op ANV-bijeenkomsten en Dietse landdagen, was lid en zelfs een tijdlang bestuurslid van de Dietsche Bond, al ergerde het hem in de jaren '30, dat sommige leden de rechts-autoritaire weg insloegen. Toen tijdens de begrafenis van René de Clercq in 1932 enige aanwezigen bij het spelen van het Wilhelmus de fascistengroet brachten, hieven de ex-activisten Minnaert, Leo Magits en Jozef Cantré de gebalde linkervuist bij wijze van reactie en protest.
Het viel niet te verwachten dat de Duitse bezetters iemand als Minnaert ongemoeid zouden laten, temeer nog daar hij een vlammende protestrede had afgestoken in de Utrechtse collegezaal, toen de joodse docenten de toegang tot de universiteitsgebouwen was ontzegd. Van 1942 tot 1944 verbleef Minnaert in het gijzelaarskamp St. Michielsgestel. Onmiddellijk na de bevrijding toog hij weer aan de arbeid; gedurende het collegejaar 1945-1946 nam hij ook nog het buitengewoon hoogleraarschap in de astrofysica te Leiden voor zijn rekening. Weldra verschenen ook weer nieuwe publikaties van zijn hand. Dat ook de poëzie toegang had tot deze wetenschappelijke geest, bewees Minnaert met de door hem bijeengebrachte gedichtenverzameling Dichters over Sterren (Arnhem, 1949). Ook hield hij veel van muziek en in zijn woning had hij een grote verzameling oude muziekinstrumenten.
Minnaerts wetenschappelijke betekenis vond o.a. zijn erkenning in het lidmaatschap van de Akademies van Wetenschappen te Amsterdam, Brussel (Vlaams), Boston, Washington, Halle, Rome, Uppsala en Coimbra; verder was hij Associate van de Royal Astronomical Society te Londen, die hem in 1947 de gouden medaille toekende. In 1951 ontving hij de gouden Brucemedaille van de Astronomical Society of the Pacific. De universiteiten van Heidelberg, Moskou en Nice verleenden hem eredoctoraten. Vanaf 1952 werkte hij o.a. met E.J. Dijksterhuis in een door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen ingestelde commissie aan de heruitgave van de voornaamste werken van de Bruggeling Simon Stevin en het stemde hem tot diepe voldoening, dat die in 1967 gereed kwam. Tussen Minnaerts leven en dat van Stevin bestonden sprekende analogieën; geboorteplaats, levenslot, wetenschapsgebied, liefde voor de eigen taal.
In koude oorlog en atoombewapening zag hij een dreigend gevaar, hetgeen hem ertoe bracht zich aan te sluiten bij de Derde Wegbeweging, die tussen de supermachten Amerika en Rusland een eigen, neutrale koers wilde varen. Toen hij in 1953 in Antwerpen een lezing had gehouden over het atoomvraagstuk, werd hij na afloop daarvan door de Belgische politie aangehouden en - overigens op correcte wijze - over de Nederlandse grens geleid.
In 1963 ging hij met emeritaat, maar ledigheid paste geenszins bij een natuur als de zijne. In 1969 verscheen nog van zijn hand Practical Work in Elementary Astronomy (Dordrecht, 1969), een verbeterde en in het Engels vertaalde tekst van de praktische oefeningen, die hij tijdens zijn professoraat te Utrecht had ingevoerd ten behoeve van zijn eerste- en tweedejaars studenten. Niet lang daarna overrompelden hem ziekte en dood; op 26 oktober 1970 werd dit leven roerloos.
P: Behalve de in de tekst genoemde werken: 'De Verdeeling van den Arbeid en het Nationaliteitenbeginsel', in Dietsche Stemmen 1 (1916) II, 298-317; 452-474; De natuurkunde van de zon (Den Haag, 1936); M. Minnaert, G.F.W. Mulders, J. Houtgast, Photometric Atlas of the Solar Spectrum. . . (Amsterdam, 1940); 'The Photosphere' en 'Photometry of the Moon', in G.P. Kuiper, The solar system (Chicago, 1953-) dl. I, 88-185 en dl. III, 213-248; 'Forty Years of Solar Spectroscopy', in C. de Jager, The solar spectrum . . . (Dordrecht, 1965) 3-25.
L: A.L. Faingnaert, Verraad of Zelfverdediging? Bijdragen tot de geschiedenis van den strijd voor de zelfstandigheid van Vlaanderen tijdens den oorlog van 1914-1918 (Kapellen, 1932); M. van de Velde, Geschiedenis der Jong Vlaamsche Beweging (s'-Gravenhage, 1941) passim; C. de Jager, in Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde 30 (1964) 1-3; idem, in Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1970, 234-239; Joos Florquin, Ten huize van ... 7 (Leuven, 1971-) 283-320; L. Buning, in Het Pennoen 21 (1971) 2 (13 februari) 6-8; idem, 'Drie Grootnederlandse Studentencongressen (1912-1914)', in Wetenschappelijke Tijdingen 32 (1973) 2 (maart-april) kol. 75-98; idem, 'De vooravond en het begin van het radicale activisme te Gent', ibidem, 4-5 (juli-oktober) kol. 194-215; idem. Het strijdbare leven van J.D. Domela Nieuwenhuis Neyegaard. Vlaming door keuze (Buitenpost, 1976) passim.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1023 [Foto: Hanna Elkan].
L. Buning
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013