© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A. Heerding, 'Reesse, Jan Jacob (1853-1910)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/reesse [12-11-2013]
REESSE, Jan Jacob (1853-1910)
Reesse, Jan Jacob, technoloog (Amsterdam 27-9-1853 - Lisse 9-10-1910). Zoon van Johannes Casparus Reesse, suikerraffinadeur, en Maria Anna Carp. Hij bleef ongehuwd.
Reesse scheen voorbestemd in de stijl van zijn voorgeslacht voor het beroep suikerraffinadeur. Na enkele jaren vanaf 1874 technologie gestudeerd te hebben aan de Polytechnische school te Delft vervulde hij vanaf 1878 een technische functie in de suikerraffinaderij van zijn vader, de firma Beuker en Hulshoff genaamd, gelegen aan de Lauriergracht te Amsterdam. Vermoedelijk voor studiedoeleinden verbleef hij in Duitsland van mei 1880 tot einde 1881. Door een brand die in 1881 de gehele fabrieksinrichting aan de Lauriergracht verwoestte, kwam er een einde aan een lange familietraditie van het bedrijf van de suikerraffinage door de Reesses.
Maar het zijn de minder gunstige vooruitzichten in de suikerhandel, zoals de spoedig te verwachten wijziging van de accijnsheffing, het vervallen van de exportpremie en de sterke concurrentie op de buitenlandse markt, die Reesse doen besluiten deze tak van nijverheid te verlaten. Na in Duitsland te hebben kennis genomen van de Cementfabricage neemt hij in 1883 de stoomcementfabriek over van Sybrand Hoven te Farmsum bij Delfzijl, gesticht in 1874, en zet hij deze onderneming voort onder de naam Nederlandsche Portlandcementfabriek J.J. Reesse & Co. Ofschoon hij de fabrieksinrichting op een modern peil brengt en een goede kwaliteit portlandcement produceert, is de met buitenlandse merken vertrouwd zijnde handel weinig geneigd het inheemse produkt te verkopen. Daar hij er niet in slaagt de fabriek tot bloei te brengen, trekt Reesse zich in 1888 uit de firma terug en vertrekt begin 1889 naar Nederlands-Indië als technisch adviseur voor een te stichten cementfabriek Tjibodar bij Buitenzorg. Zijn kennis en belangstelling voor de cementbereiding, in het bijzonder het chemisch-technologisch aspect, komt tot uitdrukking in bijdragen aan De Ingenieur, jaargangen 1886, 1887, 1888 en 1889.
Bij terugkeer in de loop van 1890 in Amsterdam neemt Reesse zitting in het Comité van de Veiligheidstentoonstelling te Amsterdam dat gehouden wordt in het Paleis van Volksvlijt en ontmoet dan zijn Delftse studiegenoot G.L.F. Philips die sinds november 1889 te Amsterdam verblijf houdt als vertegenwoordiger van A.E.G. Men besluit voor gezamenlijke rekening een gloeilampenfabriek te stichten. Gedurende de tweede helft van 1890 vinden de proefnemingen voor de fabricage van kooldraad plaats in het laboratorium van Reesse, gevestigd in zijn woonhuis aan de Herengracht 220 (thans het pand van de Vereniging Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief). Om onbekende redenen trekt Reesse zich evenwel aan het einde van 1890 uit het project terug en Gerard Philips sticht in mei 1891 zijn gloeilampenfabriek met zijn vader Frederik Philips als firmant.
Reesse, die zich financieel onafhankelijk bewegen kon, wijdt zich daarna op instigatie van de stads-archivaris mr. Nicolaas de Roever aan een studie over de geschiedenis van de suikerraffinage te Amsterdam, een tak van nijverheid die zijn sterke voorliefde was blijven behouden. Zo schrijft hij in De Economist van 1895 een verhandeling over de werking van suikerpremies in verschillende Europese landen. Zijn standaardwerk dat op een breed en diepgaand archiefonderzoek wordt gefundeerd, komt omstreeks 1894 in de vorm van een voorlopig manuscript gereed. Tot publikatie komt het niet, daar andere bezigheden, waaronder een reis naar West-Indië, de schrijver beletten er zijn aandacht aan te geven. Eerst in de zomer van 1907 wordt het geschrift wederom ter hand genomen en met gebruikmaking van nieuwe gegevens bijgewerkt. In 1908 verschijnt deel I De suikerhandel van Amsterdam van het begin der 17 de eeuw tot 1813 (Haarlem, 1908). Het tweede deel verschijnt postuum in 1911, een jaar na het overlijden van Reesse, en is getiteld De suikerhandel van Amsterdam van 1813 tot 1894 ('s-Gravenhage, 1911). Door zijn vriend F.J. Lugt c.i. werd het voor druk gereed gemaakt. Het werk van Reesse, dat tevens getuigde van vooruitstrevende denkbeelden ten aanzien van onze kolonie Suriname, het talmende beleid kritiseerde jegens de ten slotte mislukte slavenemancipatie evenals de eindeloze procedures met planters inzake schadevergoeding voor het eigendomsrecht, zou in Duitsland onmiddellijk bekendheid en waardering ondervinden. Met name van de zijde van prof. Edmund O. von Lippmann, zelf auteur van o.a. Die Geschichte des Zuckers . .. (Leipzig, 1890) die te Düsseldorf voor de Verein der Deutschen Zuckerindustrie een voordracht hield over Reesses arbeid en hem grote lof toezwaaide voor zijn kennis, niet alleen van de geschiedenis van de economische ontwikkeling in het eigen land, maar van de gehele suikerindustrie. In ons land wekte de publikatie daarentegen aanvankelijk geen noemenswaardige reactie. Het later hooggeprezen werk vond althans toen geen bespreking van bevoegde hand. 'Zijn Here bescheidenheid gedoogde niet zich over teleurstelling in ondervonden waardering in zijn werk uit te spreken; en waar dit onderwerp een enkel maal met zijne vrienden ter sprake kwam, had hij voor de te geringe belangstelling in het eigen vaderland eer vergoelijkende gronden' aldus F.J. Lugt.
Intussen was Reesse in 1899 reeds aangezocht tot de functie van directeur van de Noord-Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek te Vierverlaten bij Groningen, welke post hij met toewijding bekleedde tot 1907. Daarna keerde hij naar Amsterdam terug. Onder zijn vele Amsterdamse vrienden telde hij onder meer C.L.M. Lambrechtsen van Ritthem, directeur Dordtsche Petroleum Mij., J.W.C. van Tellegen, directeur van Publieke Werken en H.E. van Gelder, archivaris en journalist. Op 9 oktober 1910 kwam hij door een verkeersongeval om het leven.
A: Kopieboek Gerard Philips. Archief N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken Eindhoven.
L: Algemeen Handelsblad van 11-10-1910 en 3-11-1911; Van week tot week. Wekelijksch bijvoegsel van "Eigen Haard" van 22-10-1910; J.H. van E. [=Eeghen], 'De tabaksdoos van Hendrik Reesse', in Amstelodamum..., 49 (1962) 213-214; A. Heerding, Cement in Nederland... ([IJmuiden], 1971).
A. Heerding
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013