© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.T.P. Barten, 'Tromp, Sebastiaan Peter Cornelis (1889-1975)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/tromp [12-11-2013]
TROMP, Sebastiaan Peter Cornelis (1889-1975)
Tromp, Sebastiaan Peter Cornelis, theoloog (Beek-Ubbergen 16-3-1889 - Rome 8-2-1975). Zoon van Cornelis Gerardus Tromp, leraar aan de Rijkskweekschool en het stedelijk gymnasium te Nijmegen, en Catharina Maria Hubertina Lörper.
Tromp trad na zijn eindexamen gymnasium op het Canisius College te Nijmegen in de Sociëteit van Jezus. Voordat hij zijn theologische studies begon, studeerde hij klassieke talen aan de Universiteit van Amsterdam in 1921, waar hij cum laude promoveerde op het proefschrift De Romanorum piaculis. Op 10-8-1922 ontving hij de priesterwijding. Tot voltooiing van zijn theologische studies werd hij in 1925 naar Rome gezonden, waar hij een jaar later de titels van doctor philosophiae et theologiae en van magister aggregatus aan de pauselijke Gregoriaanse Universiteit ontving. Vervolgens werd hij professor in de theologia fundamentalis aan het Theologicum van de Jezuïeten te Maastricht. In 1929 vond zijn benoeming plaats tot hoogleraar in hetzelfde vak aan de pauselijke Gregoriaanse Universiteit te Rome. Daar trok hij reeds spoedig de aandacht, zodat hij in 1936 tot consultor en qualificator van het Heilig Officie werd benoemd. In deze functie werd hij als visitator naar enige landen gezonden. Zijn grote nauwgezetheid bij het volvoeren van deze opdrachten lokte nogal eens kritiek uit. De visitatie door Tromp in Nederland in 1955 ingesteld, leidde immers tot zuiveringen in de docentencorpsen van de groot-seminaries en tot maatregelen tegen de Nijmeegse pastoraal-theoloog, de hoogleraar mr. W.J.A.J. Duynstee, C.ss.R., die een drietal jaren in Rome moest verblijven. Meer gewaardeerd werd onder andere te onzent zijn optreden op de Rolducse Studiedagen vóór de Tweede Wereldoorlog; hij was daar, evenals ook elders, een briljant spreker. Om zijn wetenschappelijke verdiensten - niet alleen om zijn theologisch werk maar ook om zijn uitgebreide kennis van de klassieken - werd hij in 1951 benoemd tot corresponderend lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam en in 1956 tot lid van de Pauselijke Theologische Academie te Rome. Naast zijn wetenschappelijk theologisch werk besteedde Tromp ook aandacht aan de theologische fundering van kerkelijke en pastorale praktijken. In dit opzicht is te vermelden, dat hij in geschrifte medewerkte aan de door paus Pius XI geïnaugureerde Katholieke Actie, de medewerking van de leken aan het hiërarchisch apostolaat, die hij verbond met zijn nog te noemen geliefde onderwerp van het Corpus Christi mysticum. Bovendien bleef hij in zijn hart een zielzorger en heeft hij door zijn grote kennis van het kerkelijk recht en zijn invloed in hoge Vaticaanse kringen velen geholpen.
Reeds in het begin van zijn professoraat te Rome publiceerde hij twee handboeken: De revelatione christiana (1929) en De S. Scripturae inspiratione (1930), welke boeken vele herdrukken beleefden. Deze werken liggen geheel op het vlak van het vak van Tromp: de fundamentaaltheologie - de wetenschappelijke behandeling van de Openbaring Gods in Christus, de kerk en de traditie als grondslag van de dogmatiek. Tegelijkertijd bouwde hij een ecclesiologie op (leer over de kerk), waarin het accent gelegd werd op de leer van het Corpus Christi mysticum. Daarover gaf hij een serie teksten van Latijnse en Griekse Vaders uit onder de titel De Spiritu Sancto anima Corporis mystici (1932). Ook zette hij over dit onderwerp een grootse studie op, waarvan in 1937 de inleiding verscheen: Corpus Christi quod est Ecclesia. Introductio. Deze inleiding werd in 1946 herzien en opnieuw uitgegeven, in 1960 gevolgd door twee delen over hetzelfde onderwerp en in 1972 door nog een deel. Zowel de herziene inleiding als de daarop volgende delen staan in het licht van de encycliek van paus Pius XII Mystici Corporis (1943), waarvan men Tromp als de ontwerper mag beschouwen. In deze encycliek wordt uiteengezet, dat de kerk tegelijkertijd een eenheid is in liefde en een hiërarchisch geordende juridische instelling. Of hij nog aan andere encyclieken, zoals Mediator Dei (1947) en Humani Generis (1950), heeft meegewerkt staat niet vast. Eerstgenoemde encycliek gaat over de liturgie als uiterlijke eredienst zowel als over de innerlijke beleving daarvan en verbindt deze nauw. In de encycliek wordt gewaarschuwd voor een te grote voortvarendheid in het aanbrengen van vernieuwingen in de liturgie maar tegelijkertijd wordt ook de deur opengezet voor ontwikkelingen daarin. Dit zijn typische voorbeelden van overbruggingen, die Tromp eigen waren. De encycliek Humani generis bevat een waarschuwing tegen allerlei moderne geestelijke stromingen - een onderwerp dat Tromp na aan het hart lag - en de verdediging van de traditionele christelijke wijsbegeerte met de aanbeveling deze voorzichtig aan te passen aan de nieuwe vraagstukken van de moderne tijd. Over deze laatste encycliek heeft Tromp een artikel geschreven in het Lexikon für Theologie und Kirche, evenals hij dat over de reeds genoemde encycliek Mystici Corporis heeft gedaan. Deze encycliek heeft hij nog in hetzelfde jaar uitgegeven voorzien van zijn commentaar. Ook op andere encyclieken heeft Tromp commentaren geschreven, zoals bijv. op Mit brennender Sorge. Deze in het Duits gestelde encycliek tegen het nationaal-socialisme werd door Tromp uitgegeven met een door hemzelf gemaakte Latijnse vertaling en met door hem vervaardigde Annotationes, waarin hij met een nog grotere precisie wijst op de gevaren van genoemd stelsel dan de encycliek doet. Tromp voelde zich ook verwant met de heilige kerkleraar-kardinaal Robertus Bellarminus (1542-1621), uit wiens schriftelijke nalatenschap hij de Opera oratoria postuma in elf delen uitgaf (1942-1969). Aan het tweede Vaticaanse Concilie heeft Tromp actief deelgenomen. Hij was de secretaris van de voorbereidende commissie. Tijdens de zittingen van het Concilie bekleedde hij dezelfde functie in de theologische commissie van het Concilie. Bij de behandeling van zijn zorgvuldig voorbereide schema's of ontwerp-resoluties leed hij echter zware nederlagen en zijn schema over de kerk werd zelfs door een heel ander vervangen. Behalve over enige andere onderwerpen ging het hier vooral om de collegialiteit van de bisschoppen - het medebesturen van de kerk - met de paus. Het schema hieromtrent was zeer terughoudend en werd min of meer verdedigd door een minderheid van de bisschoppen. De meerderheid van het Concilie was echter voor een grotere medezeggenschap op grond van een oudere traditie. In die meerderheid gingen er ook stemmen op tegen de terminologie van het schema, dat te zeer gebonden zou zijn aan de axioma's van het Romeinse recht en de principes van de aristotelische logica en metaphysica, van welke twee laatste stelsels Tromp juist zo'n voorstander was. Toch komen in de op het Concilie volgende Constitutie Lumen gentium en de daarbij behorende Nota explicaliva praevia belangrijke beginselen voor die door Tromp werden voorgestaan. De Nota explicativa praevia was afkomstig van een 'hogere autoriteit', waarschijnlijk de paus zelf, en bevatte een soort compromisvoorstel, om een deel van de minderheid voor de meerderheidsvoorstellen te winnen: het pauselijk oppergezag wordt er ook ten opzichte van het 'collegium' van de bisschoppen beklemtoond, zoals Tromp ook deed in zijn boek Corpus Christi quodest Ecclesia. Deze accentuering is overgenomen in de bovengenoemde Constitutie, en wel in het derde hoofdstuk daarvan: 'Over de hiërarchische inrichting en in het bijzonder over het episcopaat. Toch is nog meer van de leer van Tromp over het Corpus Christi mysticum te vinden in het eerste hoofdstuk van de Constitutie: Het mysterie van de Kerk. Zijn grote verdienste voor dit Concilie zou later vooral zijn de vervaardiging van een register op de handelingen. Het was een van de laatste werken die hij mocht voltooien.
Tot op hoge ouderdom is Tromp een onvervaard strijder gebleven voor zijn kerk en haar opperherder, de paus van Rome. Als jezuïet gebonden door een bijzondere gelofte van gehoorzaamheid aan de paus, volvoerde hij met nauwgezetheid opdrachten waarvan hij wel wist, dat zij hem een minder goede reputatie bezorgden. Ook beschouwde men hem op zijn oude dag als een conservatief theoloog, wat hij toen ook was. Maar men moet iedereen beschouwen en waarderen in de bloeitijd van zijn leven. Reeds in zijn opleiding stak hij boven anderen uit als een talentvol veelbelovend student. Later boeide hij als hoogleraar zijn studenten door zijn welbespraakte voordracht. Zijn uiteenzetting van de leer van het Corpus Christi mysticum trok de aandacht van heel de wereld en werd de aanleiding tot een encycliek. Hij was een gezochte raadsman in theologische kwesties van paus Pius XI, maar nog meer van diens opvolger Pius XII. Als mens was hij zeer minzaam en begrijpend en vaak sprankelend van humor, zodat hij een gaarne geziene gast was in Nederlandse kringen te Rome. Daar bewonderde men ook zijn wonderbaarlijke kennis van de klassieke talen. Van zijn energie en werklust getuigden de meer dan 130 publikaties, die hij volgens één van zijn medeprofessoren had doen verschijnen.
A: In het archief van de Pauselijke Gregoriaanse Universiteit is een deel van de wetenschappelijke schriftelijke nalatenschap van Tromp te vinden, vooral geschriften, die betrekking hebben op het 2e Vaticaanse Concilie.
P: Een vrijwel volledige opgave van de publikaties van Tromp kan men vinden in de bibliografische catalogus van de leden der Nederlandse Provincie der Jezuïeten in het archief van die Provincie te Nijmegen en in de bibliotheek van de Pauselijke Gregoriaanse Universiteit.
L: Xavier [ps.] Rynne, The third session. The debates and decrees of the Vatican Council II (London, [1965]) passim; idem, The fourth session (London, 1966) passim; Katholieke Universiteit Nijmegen 1923-1973. Onder red. van A.F. Manning e.a. (Bilthoven, [1974]) 181-189; L.J. Rogier, Vandaag en morgen (Bilthoven, [1974]) 12 ev.; J.N. Bakhuizen van den Brink, Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1975, 233-238.
I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie personen: afb. 2a17465.J.T.P. Barten
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013