© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.H.J. de Leeuwe, 'Zaalborn, Louis Alexander Abraham (1891-1957)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/zaalborn [12-11-2013]
ZAALBORN, Louis Alexander Abraham (1891-1957)
Zaalborn, Louis Alexander Abraham (bekend onder de naam Saalborn) toneelspeler en -leider, schilder en decorontwerper (Rotterdam 13-6-1891 - Amsterdam 18-6-1957). Zoon van Alexander Zaalborn, regisseur, en Jeannette de Groot, toneelspeelster. Gehuwd met Hélène Adèle Henriette Hoos sinds 15-3 -1922. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.
Louis Saalborn, veelzijdig geïnteresseerd en veelzijdig begaafd, debuteerde in 1907 als zestienjarige in een oude komische rol, Vorst Joachim XIII in Ein Walzertraum van Oskar Straus, bij een onder leiding van zijn vader staand Duitstalig operettegezelschap te Haarlem, waaraan hij voor soortgelijke rollen, ook toen het in het Nederlands ging spelen, voorlopig verbonden bleef. Inmiddels echter - nadat Piet Mondriaan zijn talent onderkend had - groeide zijn belangstelling voor de beeldende kunst. Hij nam schilderslessen bij P. van Wijngaerdt, Klaas van Leeuwen en C.L. Dake, en bezocht na ondertussen de 5-jarige HBS doorlopen te hebben één jaar (1911-1912) de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam.
Toen hij evenwel in 1912 de gelegenheid kreeg zich bij het gezelschap Het Tooneel van Willem Royaards aan te sluiten, besloot hij de loopbaan van acteur te kiezen zonder toch de schilderkunst vaarwel te zeggen. Bij Royaards ontwikkelde hij zich spoedig tot een der steunpilaren van het gezelschap, werd sedert 1920 ook met regie en decorontwerp belast en was een der redacteuren van de Bladen van den Stadsschouwburg (1921-1924). Toen Royaards, die in hem zijn opvolger zag, zijn functies had neergelegd, nam Saalborn de leiding over: 1925-1930 Nieuw Nederlandsch Tooneel, 1930-1932 Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. De later volgende ensembles droegen zijn eigen naam (1932-1938). Van 1938-1942 was hij verbonden aan Het Nederlandsch Tooneel waarvan Cor van der Lugt Melsert directeur was. In de dan volgende jaren - ons land was bezet door de Duitsers - moest hij zijn werk staken, want hij had twee joodse grootouders. Na de Tweede Wereldoorlog zien we hem als regisseur en acteur bij de Stichting Amsterdams-Rotterdams Toneel (START) en het Amsterdams Toneelgezelschap. Sinds 1953 liet zijn gezondheid te wensen over, hij beperkte zich tot enkele gastrollen en regies en richtte in 1956 samen met zijn schoonzoon Lo van Hensbergen nog het Zuidelijk Toneel op. Een jaar later is hij overleden.
'Op zijn schouders heeft het hermelijn van Royaards gelegen', schreef een tijdgenoot in 1937. Toch mag men niet menen dat de opvolger een klakkeloze navolger was. In zijn autobiografische roman De Vader en de Zoon (Amsterdam, 1934) staan uitspraken die dit bewijzen. Hij was geen onvoorwaardelijke aanhanger meer van het l'art-pour-1'art-principe dat voor zijn leermeester, 'de apostel van een nieuwe schoonheid' (ibidem, 177) nog bepalend geweest was. Saalborn wilde diens 'arbeid voortzetten, op zijn eigen wijze, evolutioneerend in het licht van een groot verleden' (ibidem, 265). De kunstenaar moest de schoonheid bij zijn werk vergeten; die kwam vanzelf of nooit. Hij mocht niet stilstaan bij de vergankelijkheid, hij moest vóór alles leven. Juist de toneelspelers die de strijd tegen de 'mechanisatie' - waaronder Saalborn alle kwalen van de nieuwe tijd wilde samenvatten - hadden te voeren, dienden zich dit bewust te maken, wanneer zij wilden blijven bestaan (ibidem, 275). De schouwburg bleef voor Saalborn een "heilige Stätte" (ibidem, 237), maar het toneel 'was voor alles leven en beweging; leven in alle diepten en hoogten, lachen in alle toonaarden, menschelijkheid in alle phasen...' (ibidem, 240). In deze ontboezemingen is de invloed van het vitalistisch denken onmiskenbaar, maar de schrijver wist tevens dat een toneelleider niet moest filosoferen. 'Het tooneel is geen theorie' (ibidem), en 'waar het toneel begint, houdt alle literatuur op', zo verklaarde hij later. De mens zelf, zijn passies en zijn verdriet vormden voor hem de wezenlijke inspiratiebron, concludeerde J.W. Hofstra na Saalborns dood (De Tijd, 19-6-1957). Vorm te geven aan de idee van de levende mens zoals hij reilt en zeilt, niet beïnvloed door een politieke strekking, is altijd Saalborns streven geweest in zijn repertoire-keuze, zijn regie, zijn decorontwerpen en in zijn rolcreaties. Grote bewondering had hij voor het oeuvre van Shakespeare van wie hij regisseerde: Midzomernachtsdroom, Veel leven om niets, Driekoningenavond, De getemde feeks en De Storm.
Vele rollen in diens stukken heeft hij gespeeld: Malvolio (Driekoningenavond), Benedick (Veel leven om niets), Theseus en Spoel (Midzomernachtsdroom), Petruchio (De getemde feeks) en Prospère (De Storm). Ook Vondel was hem lief en hij trachtte tevergeefs een stichting in het leven te roepen die jaarlijks twee stukken van hem zou spelen. Hij regisseerde Lucifer en Gysbreght van Aemstel, speelde Arent, de bode en de titelrol in het laatstgenoemde stuk, alsmede Belial in Adam in ballingschap, Peter in Peter en Pauwels, en de titelrol in Jephta. Een andere favoriet was Goethe. Van hem speelde hij zowel Mephisto als de titelfiguur in Faust, en Egmond heeft hij geregisseerd en er de hoofdrol in gespeeld. Andere belangrijke figuren in het Duitstalige repertoire waren Robespierre (G. Büchner, Dantons dood). De kapitein van Köpenick (C. Zuckmayer), de hogepriester in Paulus onder de joden (F. Werfel), en Süss de jood (L. Feuchtwanger). Tot zijn laatste indrukwekkende creaties behoorden Willy Loman in De dood van een handelsreiziger en Mr. Alfieri in Van de brug af gezien (beide van Arthur Miller). Zijn uitbeeldingen beoogden een volkomen identificatie te zijn met de rol die de toeschouwer geheel overtuigde. Wie hem als Don Quichot in P. Langendijks Don Quichot op de bruiloft van Kamacho zag, wist dat hij inderdaad Don Quichot had gezien, de werkelijke. Kenmerkend voor dit facet van de toneelspeelkunst is de uitspraak van P. Verdoes over Saalborns Petruchio: 'Deze Petruchio bracht de zilte van de zee en de kruitdamp van het slagveld mee in de haren van zijn stoere kop' (tekst causerie uitgesproken voor Varamicrofoon 11-7-1951 in het onder A genoemde dossier).
In zijn decor- en kostuumontwerpen was Saalborn, hoewel geen nieuwlichter, toch altijd geïnspireerd. De kostuums voor Lucifer van Vondel verraden duidelijk de invloed van het kubisme. Vaste bouw en wisselende achtergrond zijn kentekenend voor De Storm en de Gijsbreght, sinds het begin der eeuw herhaaldelijk toegepast. De decors voor Schakels (H. Heijermans) en Lange Joele (Carl Hauptmann) geven getrouw de interieurs weer zoals het bij de realistische stukken past, terwijl Goethes Egmont naast het realisme van de architectuur toch door zijn hoge luchten de symbolische wijdte der vrijheid (waarom het in dit drama gaat) suggereert.
Als beeldend kunstenaar behoort Saalborn tot de pioniers der abstracte kunst in ons land. In 1916 richtte hij met Erich Wichmann en Theo van Doesburg het Genootschap De Anderen op, volgens hun eigen omschrijving 'een groepje rebelse patriotten in een ondergaand land'. Van 1909 tot 1915 overheersten in zijn werk luministische en kubistische tendensen, daarna maakte hij expressionistische, vaak abstracte schilderijen en tekeningen. Na 1920 concentreerde hij zich op stillevens. Hij exposeerde bij kunstenaarsverenigingen als De Onafhankelijken. St. Lucas, Het Signaal en De Anderen en had eenmanstentoonstellingen bij de kunsthandels Broekmans (1919) en Van Lier (1932) en in de Stadsschouwburg (1937) Amsterdam. Bij de catalogus van 1919 schreef Erich Wichmann een inleiding. Het gehele oeuvre wordt geschat op 650 schilderijen en tekeningen. Drie ervan waren in 1973 o.a. te zien op de tentoonstelling Het nieuwe wereldbeeld in Utrecht.
A: Dossier Louis Saalborn in het Nederlands Theater-Instituut Amsterdam (voorheen Toneelmuseum). Decorontwerpen van hem in het Prentenkabinet aldaar.
P: Behalve in de tekst genoemde publikatie talrijke korte bijdragen in De Wiekslag (1917-1918) en in de Bladen van den Stadsschouwburg (1921-1924).
L: B. Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel (Amsterdam, 1949) passim; necrologieën in Algemeen Handelsblad 21-6-1957, De Linie 29-6-1957, De Groene Amsterdammer juni 1957 etc. in onder A genoemd dossier; Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 1920-1970. Met medew. van H. van den Bergh [e.a.]. Samenstelling en verbindende tekst [van] G.J. de Voogd. (Amsterdam, 1970) passim; Het nieuwe wereldbeeld. Het begin van de abstrakte kunst in Nederland 1910-1925 [Tentoonstelling Centraal Museum Utrecht, 19 jan. t/m 28 febr. 1973 etc. Utrecht, 1973] passim; Kunstenaren der idee. Symbolistische tendenzen in Nederland c. 1880-1930. [Tentoonstelling Haags Gemeentemuseum, 16 sept. tot 26 nov. 1978]. ('s-Gravenhage, 1978) passim.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1276.
H.H.J. de Leeuwe
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013