© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J. Bosmans, 'Zimmerman, Alfred Rudolph (1869-1939)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/zimmerman [12-11-2013]
ZIMMERMAN, Alfred Rudolph (1869-1939)
Zimmerman, Alfred Rudolph, burgemeester van Dordrecht en Rotterdam (Amsterdam 19-1-1869 - Velp 2-7-1939). Zoon van Johan Carl Zimmerman, makelaar en gedeputeerde van Noord-Holland, en Suzanna Jacoba Vrolik. Gehuwd op 19-11-1896 met Henriette Maris. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Na het gymnasium in Amsterdam doorlopen te hebben, studeerde Zimmerman rechten in Leiden, waar hij in 1894 promoveerde op het proefschrift Internationale Arbitrage. Zijn hierop gevolgde loopbaan kan als volgt chronologisch worden opgesomd: adjunct-commies op de provinciale griffie van Zuid-Holland; 1896 gemeentesecretaris van Dordrecht; 1899, 30 jaar oud, burgemeester van die stad; zeven jaar later, in 1906, burgemeester van Rotterdam tot medio maart 1923; van 15 december 1922 tot 1 juli 1926 Commissaris-Generaal van de Volkenbond in Oostenrijk; daarna vrijwel ambteloos.
Zimmerman is vaak vergeleken met een 17de-eeuwse regent. Zowel in Rotterdam als in Oostenrijk trad hij sterk op de voorgrond als iemand die ervan overtuigd was dat het algemeen welzijn uitsluitend was gebaat bij de verwezenlijking van de wereldbeschouwing van zijn maatschappelijke groep, de upper-class, voor welke verwezenlijking ook alleen deze class borg kon staan. Hoewel hij zich politiek niet identificeerde met een partij, hoorde hij thuis in de sfeer van de Vrij-Liberalen van mr. Sam van Houten: verbetering van de menselijke levensvoorwaarden moest geschieden door de werking van het particulier initiatief, de staat mocht dus niet te veel taken aan zich trekken en moest er juist voor zorgen dat de individuele vrijheid gewaarborgd bleef. Zimmerman was zeer eigengereid en geloofde in de volstrekte juistheid van het oud-liberale beginsel. Voor compromissen was hij niet te vinden, zeker niet wanneer het erom ging de socialisten - zijn aartsvijanden - tegemoet te komen; zijn aversie van het socialisme ging zover, dat hij ook voor de persoon van een socialist weinig achting opbracht.
In november 1918, ten tijde van de zg. revolutiepoging van Troelstra, nam hij echter een tegemoetkomende houding aan ten opzichte van de socialisten. Toen was hij ervan overtuigd dat de ondergang van Europa niet meer kon worden tegengehouden en dat de revolutie ook Nederland zou overspoelen. Met het oog op het welzijn van de bevolking wilde hij een burgeroorlog en het ontstaan van een gezagsvacuüm voorkomen en alleen vanuit deze optiek valt zijn later sterk afgekeurde houding tegenover de revolutiemakers in Rotterdam te verklaren.
Tot 1913 kon Zimmerman op zijn eigen, autoritaire wijze Rotterdam besturen, vaak tot zegen van de stad omdat hij als sterke persoonlijkheid durfde op te komen tegen de Haagse betutteling van de grote steden; hij drukte zijn stempel op de bouw van de Waalhaven en de eerste luchthaven voor het burgerlijk verkeer, op de stadsuitbreiding westwaarts en de annexering van Hoek van Holland, op de aanleg van het Kralingse Bos om Rotterdam naast werkstad ook woonstad te doen zijn, overigens niet zozeer voor de arbeidende klasse, maar meer voor de werkgevers in de haven. In 1913 traden drie confessionele wethouders tot het college van B en W toe, met het gevolg dat Zimmerman minder gemakkelijk zijn gang kon gaan; nu werd er tegenspel geboden. En toen in 1919 voor het eerst socialisten zitting namen in het gemeentebestuur, keek Zimmerman verlangend uit naar het moment dat hij Rotterdam kon verlaten.
Dat moment kwam in het najaar van 1922 toen de Volkenbond hem uitnodigde om in het door de inflatie ontwrichte Oostenrijk toezicht te houden op de besteding van een omvangrijke internationale lening door de Oostenrijkse regering en op de uitvoering van een rigoureuze hervorming van de overheidsdienst. De uitnodiging bood hem de gelegenheid zich opnieuw waar te maken als bekwaam bestuurder in een omgeving waar de democratie aan banden was gelegd: hij zou uitsluitend te maken krijgen met een regering die financieel van hem afhankelijk zou zijn en die van het parlement volmachten zou krijgen. De constructie leek op papier zo aantrekkelijk dat hij zonder al te veel aarzelen het burgemeesterschap voor de functie in Oostenrijk ruilde. De praktijk verliep echter geheel anders en moet voor Zimmerman een grote teleurstelling zijn geweest: de Oostenrijkse regering had hem minder vaak nodig dan aanvankelijk voorzien was en de radicale opstelling van de oppositie, d.w.z. van de socialisten, voorkwam een vergaande uitschakeling van het parlement; bovendien wisten de socialisten de regering regelmatig concessies af te dwingen, die ingingen tegen de afspraken met de Volkenbond en waartegen Zimmerman machteloos stond; ook bevochten zij Zimmerman persoonlijk, omdat zij in hem de verpersoonlijking zagen van de door hen ongewenst geachte inmenging van het westerse kapitaal. Na zijn Oostenrijkse periode is het Zimmerman niet meer gelukt in de Nederlandse staatsdienst terug te keren, zeker niet na 1928 toen zijn rol in de novemberdagen van 1918 bekend werd. Van 1927-1932 was Zimmerman nog voorzitter van de Anglo-Mexican Claims Commission ter regeling van de Engelse aanspraken in Mexico en in 1930 van een Frans-Zweedse verzoeningscommissie. Verder had hij enige commissariaten en ontpopte hij zich met zijn artikelen in De Telegraaf in de periode van 1927 tot c. 1932 als een sympathisant van een autoritaire politieke stroming. Het was onvermijdelijk dat hij zich hiermee in de ogen van velen als een soort 'salonfascist' aandiende.
P: Principiële Staatkunde. 2e bijgew.dr. (Rotterdam, 1932) II, 9-24. A.R. Zimmerman, Amerika, Nederland, Italië. Indrukken van den dag. 2e dr. (Amsterdam, 1927); idem. November 1918 (Rotterdam, [1933]).
L: H.J. Schelfer, November 1918. Journaal van een revolutie die niet doorging. 2e dr. (Amsterdam, 1971); J.L.J. Bosmans, De Nederlander Mr. A.R. Zimmerman als Commissaris-Generaal van de Volkenbond in Oostenrijk 1922-1926 (Nijmegen, 1973).
I: J.L.J. Bosmans, De Nederlander Mr. A.R. Zimmerman als Commissaris-Generaal van de Volkenbond in Oostenrijk 1922-1926 (Nijmegen, 1973) V.J. Bosmans
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013