Aengenent, Johannes Dominicus Josephus (1873-1935)

 
English | Nederlands

AENGENENT, Johannes Dominicus Josephus (1873-1935)

Aengenent, Johannes Dominicus Josephus, bisschop (Rotterdam 15-3-1873 - Haarlem 3-9-1935). Zoon van Andreas Theodorus Laurentius Aengenent, stukadoor, en Antje Hendriks. afbeelding van Aengenent, Johannes Dominicus Josephus

Bisschop Aengenent studeerde op de bisschoppelijke seminaria Hageveld en Warmond en werd 3 april 1897 tot priester gewijd. Hij was tot 1898 kapelaan te Roelofarendsveen, van 1898-1904 leraar aan Hageveld, van 1904 tot 1928 hoogleraar in de wijsbegeerte. Al in zijn Hageveldse tijd had hij belangstelling voor sociologie; hij voerde dit leervak in 1905 voor de seminaristen van Warmond in.

Zijn sociologische denkbeelden werden sterk beïnvloed door de enthousiaste P.J.M. Aalberse, die hem aantrok als medewerker voor het door hem in 1901 opgezette Katholiek Sociaal Weekblad en hem in de in 1903 gestichte club van Katholiek Sociale Actie, beter bekend onder de naam KSA, binnenhaalde. Deze club, in 1905 door het Nederlands episcopaat als adviesorgaan gevraagd voor sociale vraagstukken, had een belangrijke invloed op het sociale denken van de katholieken in het begin van de twintigste eeuw. Aalberse en Aengenent waren de opvatting toegedaan dat er geen algemene arbeidersverenigingen nodig waren. Ze kozen voor vakbonden, en deze konden met elkander plaatselijk, gewestelijk en sociaal samenwerken. De bisschoppen die zich in 1906 uitspraken voor katholieke werkliedenverenigingen ontvingen van hen advies omtrent de huns inziens wenselijke oprichting van zulke verenigingen naar het voorbeeld van de vroegere gilden. Hiertegenover stonden de opvattingen van A.M.A.J. Ariëns en H.A. Poels, die naast vakverenigingen ook standsorganisaties wilden die, direct of indirect, alle belangen van de arbeidersstand dienden te behartigen, zoals bijvoorbeeld het bereiken van betere arbeidsverhoudingen en een gezond leefklimaat voor de werkman. De richting van Aengenent noemde men de Leidse, die van Poels de Limburgse school.

Hoewel diocesaan particularisme en eigendunk van Haarlem aanvankelijk meespeelden bij het vaststellen van de sociale richtlijnen voor de katholieken, kwam een commissie onder voorzitterschap van Aengenent in 1916 met een voorstel van katholieke vak- en standsorganisaties voor de dag. De duidelijke erkenning van de standsorganisatie in dit voorstel was een gevolg van de keuze van het episcopaat voor de opvattingen van de Limburgse school, die de commissie gevolgd heeft. Aan de leden van de vakorganisatie werd voortaan de plicht opgelegd lid te zijn van de standsorganisatie. Deze gedragslijn voor katholieke werknemers werd vastgelegd in een bisschoppelijk besluit van 26 september 1916, dat tot 1950 van kracht bleef. Ofschoon de denkbeelden van Aengenent anders waren, had hij als adviseur van de KSA een belangrijk aandeel bij de besluitvorming van het episcopaat.

Dat Aengenent in zijn sociale beleid misschien wat weifelend en toegevend was, kwam doordat hij zich geremd voelde door de dominerende figuur van bisschop A.J. Callier. Toen door de starre houding van de bisschop zijn collega's dr. G.C. van Noort en dr. Th.M. Vlaming in 1908 van het seminarie werden verwijderd, heeft hem dat wel pijn gedaan, maar hem er niet toe gebracht zelf een standpunt te bepalen. Hij ondernam dan ook niets zonder de goedkeuring van Callier. Toen hij in 1920 werd aangezocht als eerste priester zitting te nemen in de Eerste Kamer, legde hij zich, hoewel hij veel belangstelling had voor het kamerlidmaatschap, bij de afwijzende beslissing van de bisschop neer.

Deze gehoorzame houding tegenover zijn bisschop droeg er intussen wel toe bij dat hij, vooral na 1920, binnen de kerkelijke organisatie in de smaak ging vallen en opviel. Hij werd als het ware bestemd om bisschop Callier op de zetel van Haarlem op te volgen. Het was geen verrassing toen hij in juni 1928 werd uitgekozen om het bestuur van het moeilijke bisdom Haarlem op zich te gaan nemen. Zijn eerste daad was eerherstel te geven aan zijn beide collega's en andere priesters die slachtoffer waren geworden van de onbekookte ketterjacht onder zijn voorganger.

Zijn bisschoppelijk beleid begon zeer hoopvol. Hij had bemerkt dat de katholieke jeugdbeweging alleen maar een beschermende taak had, dat zij de jeugd vasthield in een isolement dat niet vruchtbaar was. Naar zijn oordeel moest de religieuze opvoeding apostolisch zijn. Wat innerlijk in de ziel leefde diende naar buiten te treden. Daarnaast moest ook aandacht worden geschonken aan de maatschappelijke en sociale vorming. Ook de jeugd diende een bijdrage te leveren aan een eigen cultuurpatroon. Hiermee had men in voorgaande jaren nooit rekening gehouden. De vrouwen van Nazareth - een lekengemeenschap, door Callier in 1921 goedgekeurd - zetten deze denkbeelden van Aengenent om in de in 1929 begonnen Graalbeweging. De bisschop kwam zo onder de indruk van de Graal dat hij in juni 1930 het besluit nam om deze als enige jeugdbeweging voor katholieke meisjes in de leerplichtige leeftijd in zijn bisdom toe te staan. De Graal zou onder leiding van de vrouwen van Nazareth komen, met als verantwoordelijke directeur bisschop Aengenent zelf. Dat was niet gelukkig, want de moeilijkheden van het groeiproces werden over Aengenent heen uitgevochten. Bij de jongens verliep het vernieuwingsproces anders. Daar had men gekozen voor het systeem van de verkennerij, iets wat lange tijd als te neutraal van opzet verdacht was geweest in de ogen van het Nederlandse episcopaat. Maar in de jaren twintig kwam deze katholieke padvinderij toch tot ontplooiing. Spoedig werd het duidelijk dat het geen massabeweging kon zijn. Voor hen die dit ideaal niet konden volgen kwam de Jonge Wacht, een beweging die heel wat overnam van de verkenners, maar niet gebonden was aan de strenge wet.

De Graal werd een sterk levende organisatie met zeer goed opgezette manifestaties in lekespelen. Dit trok de aandacht van buitenlandse bisschoppen. Uit Berlijn, Londen en Edinburgh vroeg men Aengenent hoe zo'n beweging moest worden opgezet. Er waren echter mensen die Aengenent niet konden volgen en hem met zijn Graalbeweging in Rome verdacht maakten. Het gevolg was dat in juni 1933 de Graal niet tot een audiëntie bij de paus werd toegelaten. Een bezoek van Aengenent aan Rome in november 1933 helderde veel op: toch moest hij iets van het bewegende karakter terugnemen door de Graal onder te brengen in de Katholieke Actie, een beweging die de voorkeur genoot te Rome.

Als docent te Warmond had Aengenent van 1906 tot 1928 meegewerkt aan de organisatie van katholiekendagen, meer uiterlijke manifestaties van het rijke roomse leven dan bewuste pogingen tot verdieping van innerlijk leven. Omdat aanvankelijk het diocesane particularisme hier een rol speelde, waren het diocesane katholiekendagen geworden en later pas, onder invloed van Aengenent, algemene. Toen Aengenent lid van het bestuur was, zag hij niet direct de tekortkomingen in de organisatie. Later, toen hij als bisschop de vijfde katholiekendag in 1931 te Amsterdam meemaakte, werd hij zich, mede door de geringe belangstelling, bewust dat het roer om moest. Hij droeg gedachten aan waar het bestuur zijn voordeel mee kon doen en werkte ze voor de diocesane katholiekendagen uit in een nieuw reglement in 1934. De ideeën waren fris: hij wilde aan vorming de voorrang geven. Het instituut was evenwel in de loop der jaren zo scheef gegroeid dat de reddingspoging van Aengenent niet meer kon helpen.

De niet universitair gevormde Aengenent had goed aangevoeld dat zijn kennis gebreken vertoonde. De opleiding op de seminaria moest kwalitatief worden verbeterd. Hij doorbrak het taboe van het bisdom Haarlem, dat tot dan toe geen priesterkandidaat naar de Nederlandse universiteiten had gestuurd om er een graad te behalen. Door deze priesters wilde hij voor bekwame studenten gelegenheid scheppen verder te studeren. Als professor in de wijsbegeerte had hij ervaren dat de cursus onvoldoende was: de studie van de filosofie werd met een jaar verlengd en de studenten werden samengebracht in een apart seminarie, het 'Philosophicum' te Warmond, in 1930 in gebruik genomen. Ofschoon er toen al stemmen opgingen die de seminaristen wilden vormen op de erkende gymnasia en universiteiten (men noemt dit de Duitse vorm), wilde hij liever de eigen vormingsinstituten handhaven (de gesloten scholen waar de priesters werden opgeleid, de zg. Franse vorm), niet om de kandidaten in een isolement te leren leven, maar om aandacht te geven aan de broodnodige spirituele vorming.

De in Aengenents bisschoppelijke tijd optredende tegenstellingen binnen het episcopaat plaatste ook Haarlem voor problemen. Binnen Haarlem werd op organisatorisch gebied ten behoeve van de leken de nadruk gelegd op de zg. Volksbond voor de kleine man, terwijl eventuele sociale veranderingen of plannen daartoe op de tweede plaats stonden; in andere bisdommen streefde men naar katholieke arbeidersverenigingen met als primair doel sociale verbetering. Op theologisch gebied bleef men in Haarlem orthodox in de leer, in de lijn van Pius X (integralisten), terwijl men in andere bisdommen openstond voor nieuwe gedachten (modernisten). Door Aengenents in dit opzicht soepele optreden werden zulke tegenstellingen althans binnen het episcopaat enigszins weggenomen. Hij werd zelfs in de bisschoppenvergaderingen de man van de sociale vraagstukken en is de eerst verantwoordelijke voor de eerste veroordeling van het nationaal-socialisme. Het was wel degelijk de bedoeling van Aengenent scherp op te treden: op aandringen van de bisschoppen had hij aan katholieke en protestante theologen gevraagd hem te bewijzen dat het nationaal-socialisme verkeerd was, en toen niemand naar zijn overtuiging dat kon, werd op zijn advies het nationaal-socialisme door het episcopaat wel afgewezen (2 febr. 1934). De opmerking van dr. L. de Jong (Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1969) I, 347) dat de bisschoppen zich toen uitsluitend opportunistisch zouden hebben gedragen is niet eerlijk.

Aengenent heeft op gelijke wijze binnen de bisschoppenvergaderingen steeds matigend en bemiddelend, maar naar eigen overtuiging toch principieel geijverd voor een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van gemengde huwelijken: hij kon wel begrijpen dat men in andere diocesen wat gereserveerder houding aannam, maar mogelijkheden om in Amsterdam iets gedaan te krijgen wat in Hilversum onmogelijk was, zoals dispensatie en bevestiging, zij het dan in de pastorie, mochten niet meer voorkomen. Ook werden op zijn aandringen gedachten ontwikkeld over een nieuwe vorm van evangelisatie, vooral in Haarlem nodig, waar de zg. geruisloze afval, begonnen onder bisschop Callier, niet langer geruisloos was en bedenkelijke vormen ging aannemen. De vereniging Petrus Canisius kreeg een belangrijke taak in de geloofsvorming van volwassenen.

Een van de zwaarste taken waarvoor Aengenent zich gesteld zag, was de sanering van de kerkelijke financiën. In de periode van 1905-1930 had men in het bisdom zonder veel overleg gebouwd. De ene kerk werd nog mooier en nog grootser opgezet dan de andere. Het ene gebouw na het andere was er uit de grond gestampt. Toen de crisis kwam en de inkomsten gehalveerd werden, bleken een dertig parochies niet meer in staat hun verplichtingen te voldoen. In 1933 werd er een commissie voor de regeling van het kerkelijk krediet ontworpen, die alle belangen moest behartigen bij de ontstane ernstige financiële moeilijkheden der kerkbesturen. In 1935 moest men de drastische maatregel nemen de obligaties van de kerken half rentegevend en half renteloos te maken. Voor Aengenent, die altijd sprak over strikte rechtvaardigheid, was dit een moeilijk verteerbare zaak. De sanering bracht verbetering, maar pas na de oorlog, toen er op andere wijze geld kwam, kwam ze tot een succesrijk eind.

Er is beweerd dat deze ontwikkeling, gevoegd bij het tragische verloop van de Graal, hem heeft ontmoedigd en verbitterd. Had hij in de opzet van zijn bisschoppelijk bestuur wellicht te hoog gegrepen of had hij de tijd niet mee? Het gedrag van kleinzielige figuren in het bisdom die hem dwars zaten en, achter zijn rug om, hem in Rome verdacht maakten verdroot hem zeer. Toch heeft deze bisschop voor de katholieke kerk in Nederland bijzonder veel betekend. Hij had immers een bezielende beweging van de Graal in het leven geroepen, te groots opgezet voor Nederland, maar wel goed als exportartikel. In Nederland is deze Graal verdwenen, maar zij bestaat nog in Duitsland, Engeland, Schotland, Australië en Amerika. Hij heeft de eenheid, die, mede door onderlinge rivaliteit, al vele jaren ontbrak, in het Nederlandse bisschoppencollege hersteld en zo de weg mede bereid voor een gezamenlijk optreden van het episcopaat in oorlogstijd. Hij heeft de seminarieopleiding in zijn bisdom door kwaliteitsverbetering op een hoger plan gebracht. Ook in de andere bisdommen werkte zijn voorbeeld in deze inspirerend. Zijn opvolger kon, door de omstandigheden gedwongen, niet alle plannen van hem geheel tot het einde uitvoeren. Door zijn sociale houding, duidelijk geïnspireerd door de sedert Rerum Novarum gestimuleerde gedachten in de katholieke wereld, wist hij ook de Haarlemse geestelijkheid te attenderen op de sociale vragen.

A: Privé archief-Aengenent, alsmede verslagen van de bisschoppenvergaderingen, map Graal, map mannelijke jeugdbewegingen, notities Volksbond berustend in Archief bisdom Haarlem.

P: Vele artikelen in het Katholiek Sociaal Weekblad en De Katholiek en de Leidse Courant, alsmede Leerboek der sociologie (Leiden, 1909).

L: De Vrouwen van Nazareth (Amsterdam, 1933) 15-19; Waar eens een Franse kostschool stond. Opstellen over Warmonds studentenleven... (Warmond, 1949) waarin opgenomen P.J. de Kok 'Mgr. J.D.J. Aengenent', 51-62; L.J. Rogier, Katholieke herleving (Den Haag, 1956); J. Smithuis, 'Het einde van het NKV', in Weekblad de Tijd, 15-12-1978, 40-42; B. Voets, Bewaar het toevertrouwde pand. Het verhaal van het bisdom Haarlem (Hilversum, 1981) passim.

I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie personen: afb. 2a120.

B. Voets


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013