© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: F.A. Stemvers, 'Berns, Anthonius Wilhelm Cornelis (1837-1911)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/berns [12-11-2013]
BERNS, Anthonius Wilhelm Cornelis (1837-1911)
Berns, Anthonius Wilhelm Cornelis, medicus (Brummen 24-3-1837 - Utrecht 22-10-1911). Zoon van Anthonius Cornelis Berns, arts, en Wilhelmina Trompert. Gehuwd op 7-8-1862 met Wolthera Bertha Johanna van Rees. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Berns groeide op als halve wees, aangezien zijn vader ruim een maand voor zijn geboorte was overleden. Vanaf 1854 studeerde hij theologie te Utrecht, welke studie hij in 1858 te Leiden voortzette. Na in 1862 te zijn toegelaten als predikant werd hij in hetzelfde jaar beroepen naar de Zeeuws-Vlaamse gemeente Briels-Nieuwland. Dit ambt bevredigde hem echter niet en op 8 april 1866 nam hij afscheid met een preek over Mattheus 20:28. Inmiddels had hij nog op theologisch gebied twee vertalingen verzorgd.
Op 31 mei 1866 schreef Berns zich opnieuw in aan de universiteit van Utrecht, waar hij onder meer de colleges van G.J. Mulder en F.C. Donders volgde. Een door de laatste begonnen onderzoek naar de invloed van de nervus vagus op de ademhalingsbeweging werd door Berns uitgewerkt in het proefschrift waarmee hij op 4 december 1869 cum laude de graad van medicinae doctor behaalde (promotor: G.J. Loncq C.Jz.): Over den invloed van verschillende gassoorten op de ademhaling (Leiden, 1869). Hierin kwam hij tot de conclusie dat de gewone uitademingslucht een prikkel voor de zenuwen in de luchtwegen bevat (waarschijnlijk koolzuurgas), die na elke uitademing de inademing sneller tot stand doet komen. Berns' echtgenote (2-11-1841 - 2-8-1926) had zich inmiddels ook bekwaamd in de geneeskunde, en na het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog van 1870 begaf het echtpaar zich naar Düsseldorf, waar zij op eigen kosten een lazaret inrichtten. Hieruit bleek dat het echtpaar Berns over ruime financiële middelen beschikte.
Na de oorlog bleef Berns in Duitsland, waar hij zich specialiseerde in de gynaecologie en chirurgie. Achtereenvolgens was hij assistent op de verloskundige kliniek van A.E. Martin (1809-1875) te Berlijn, assistent van de vrouwenarts F.W. Scanzoni von Lichtenfels (1821-1891) te Würzburg, en ten slotte werkte hij van 1873 tot 1876 als eerste assistent bij V. Czemy (1842-1916) te Freiburg in Baden-Württemberg, waar hij tevens werd toegelaten als privaatdocent. Berns leek in deze jaren te opteren voor een academische loopbaan en liet een tweetal wetenschappelijke monografieën het licht zien. In 1872 verscheen zijn op klinische observaties gebaseerde Iets over eklampsie ('s-Gravenhage, 1872) en twee jaar later Beiträge zur Transfusionslehre (Freiburg i.Br., 1874), waarvoor hij het materiaal in het laboratorium had verzameld.
Ondanks zijn voorspoedige wetenschappelijke carrière tot dan toe (er werd hem volgens J.A. Sillem zelfs een hoogleraarschap aangeboden te Freiburg), besloten Berns en zijn vrouw in 1876 naar het vaderland terug te keren en ontplooiing te zoeken in de praktijk van geneeskunde en ziekenverzorging. In november 1876 vestigden zij zich te Amsterdam aan de Leliegracht, en in juli 1877 opende Berns een chirurgische polikliniek in het Zeemanshuis op het Kadijksplein, waar minvermogenden zich kosteloos konden laten behandelen. Dit betekende het begin van een periode van intensieve bemoeienis van Berns met het wel en wee van de gezondheidszorg binnen Amsterdam. Zowel langs directe als indirecte weg trachtte hij zijn in Duitsland opgedane inzichten in Amsterdam ingang te doen vinden. Het trof hem dat er voor de kleine burgers, minvermogend maar niet armlastig, geen behoorlijke gelegenheid bestond om zich buitenshuis te laten verplegen. Het volkomen verouderde Binnengasthuis en het voor de gezondheid beslist schadelijke Buitengasthuis genoten een dermate slechte reputatie, dat zelfs armlastige patiënten zich er niet dan met tegenzin lieten opnemen. Op voorstel van zijn collega en vriend J.J. Bos (1842-1908) besloot Berns een ziekenhuis voor de kleine burgerij te stichten. Onder meer dank zij de financiële steun van de vereniging ad hoc 'Het Burgerziekenhuis', kon Berns in maart 1879 een verpleeginrichting voor 45 patiënten aan de Keizersgracht openen. Hijzelf trad op als geneesheer-directeur en zijn vrouw als directrice verpleegkunde. Het ziekenhuis kreeg al spoedig met capaciteitsproblemen te kampen, waaraan provisorisch het hoofd geboden werd, terwijl Berns en de zijnen naar fondsen gingen zoeken die een definitieve oplossing in de vorm van nieuwbouw mogelijk konden maken. Dank zij de steun van de invloedrijke Amsterdamse filantroop A.C. Wertheim (1832-1897) werden deze fondsen inderdaad op de been gebracht en kon in 1891 aan de Linnaeusstraat het nieuwe op neutrale en niet-confessionele grondslag gebaseerde Burgerziekenhuis in gebruik worden genomen, waarin vele van Berns' inzichten aangaande lucht, licht en ruimte waren gerealiseerd.
Als gevolg van zijn duidelijke ideeën over een goede ziekenverpleging geraakte Berns ook onder de indruk van de slechte toestand waarin de verpleging van stadswege verkeerde. Door zijn verkiezing tot gemeenteraadslid op 19 juli 1881 kwam Berns in de gelegenheid de gang van zaken rond de stadsgasthuizen op bestuursniveau te beïnvloeden. In de eerste plaats hadden zijn bemoeiingen tot resultaat dat de leiding van het Binnengasthuis in andere handen overging. Ten tweede kwam hij met een uitgewerkt voorstel tot radicale leniging van de nood op ziekenhuisgebied. In zijn van een historische inleiding voorziene brochure De gasthuizen van Amsterdam van de 14e eeuw tot op heden. Met een plan voor een nieuw ziekenhuis... (Amsterdam, 1883) presenteerde Berns een plan, waarvan de kern was de stichting van een groot ziekenhuis voor niet-besmettelijke patiënten van 750 bedden, waarin ook de academische klinieken gehuisvest moesten worden. Dit stads- en academisch ziekenhuis had moeten verrijzen op de terreinen van het te slopen Buitengasthuis, uitgebreid met enige omliggende landpercelen. Berns begrootte de kosten op f2.500.000,-. Hij bood het ambitieuze plan op 11 april 1883 aan de gemeenteraad aan, maar een uitspraak erover volgde niet voor 1886. Tegen die tijd vestigde Berns nogmaals de aandacht op zijn ideeën in de brochure De wenschelijkheid van één gasthuis voor Amsterdam... (Amsterdam, 1886). In stemming gebracht haalde zijn voorstel het echter niet: het werd op 24 maart 1886 met 20 tegen 12 stemmen verworpen. Berns legde hierop zijn lidmaatschap van de raad neer: hij was teleurgesteld, en nu de gasthuiskwestie beslist was zag hij niet meer wat hij in de raad te zoeken had.
In 1889 stelde Berns zich echter opnieuw kandidaat en hij werd inderdaad herkozen. Waarschijnlijk wilde hij de belangen behartigen van zijn nieuwe Burgerziekenhuis, met de bouw waarvan in dat jaar begonnen werd. Slechts één jaar na de opening van het nieuwe ziekenhuis legden Berns en zijn vrouw hun functies neer om naar Freiburg te vertrekken. Berns voelde zich niet langer capabel fijnere chirurgische ingrepen te verrichten en wilde niet als uitsluitend administratief leider aan het ziekenhuis verbonden blijven. Te Freiburg hield hij zich bezig met tuinieren en landbouw tot hij, aangedaan door een ongeneeslijke ziekte, in 1908 terugkeerde naar Nederland en zich te Utrecht vestigde.
Berns was een wilskrachtig en toegewijd man, die echter te grote verwachtingen had van het gezag dat er van zijn deskundigheid uit zou moeten gaan. Hij kon zich slecht voorstellen dat men zijn standpunten niet zou delen, en zo dat toch het geval bleek, voelde hij zich persoonlijk gekwetst en verdacht hij zijn tegenstrevers niet zelden van kwaadwilligheid. Deze karaktereigenschap maakte hem feitelijk ongeschikt voor de politiek. Het was althans een belangrijke hinderpaal voor het verwerven van de politieke steun, noodzakelijk voor het bereiken van zijn doeleinden in de gasthuiskwestie.
A: Persverzameling personalia A.W.C. Berns in Amsterdams gemeentearchief.
P: Behalve de reeds genoemde werken vele artikelen in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG); 'Ein Fall von carcinoma mammae bei einem Manne', in Archiv für klinische Chirurgie 35 (1887) 228-244; 'Ueber exstirpatio uteri', in Deutsche Zeitschrift für Chirurgie 27 (1887) 495-532.
L: Portretten zonder lijnen aangeboden aan de kiezers voor den Gemeenteraad bij de beoordeling van de Dertien Aftredende Leden (Amsterdam, 1885) 5-6; 'Dr. A.W.C. Berns', in Eigen Haard 17 (1891) 168-170; J.A. Sillem, in Eigen Haard 37 (1911) 757-760; J.A. Groen jr.. Een eeuw Burgerziekenhuis 1879-1979 (Amsterdam, 1979).
F.A. Stemvers
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013