© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.J.A. Mooij, 'Beth, Evert Willem (1908-1964)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/beth [12-11-2013]
BETH, Evert Willem (1908-1964)
Beth, Evert Willem, logicus en filosoof (Almelo 7-7-1908 - Amsterdam 12-4-1964). Zoon van Hermanus Johannes Elisa Beth, wiskundige, en Hilligje de Groot. Gehuwd op 26-3-1947 met Cornelia Petronella Christina Pastoor. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Beth begon na zijn eindexamen in 1925 aan de HBS in Deventer met de studie in de farmacie. Spoedig verkoos hij de studie in de wiskunde, waarin hij in 1932 (in Utrecht) cum laude doctoraal examen deed. Na voortgezette studie in Leiden en Brussel legde hij een tweede doctoraal examen af, eveneens in Utrecht, thans in de wijsbegeerte en met hoofdvak psychologie. Intussen bereidde hij zijn proefschrift voor, waarop hij in 1935 tot doctor in de letteren en wijsbegeerte promoveerde: Rede en aanschouwing in de wiskunde. Zijn promotor was prof. J.C. Franken.
Gedurende enkele jaren was Beth leraar in de wiskunde, natuurkunde en kosmografie aan diverse Nederlandse middelbare scholen. Ook legde hij in 1941 aan de Universiteit van Amsterdam nog het kandidaatsexamen in de rechten af. Hij had contact met andere beoefenaren van de filosofie en het grondslagenonderzoek van de wiskunde, zoals G. Mannoury, A. Heyting en H. Scholz (de laatste in Münster) en hij leerde in 1938 de Pools-Amerikaanse logicus A. Tarski kennen. Een tijdlang nam hij deel aan de bijeenkomsten van de signifische studiekring.
Vanaf zijn promotie ontwikkelde Beth een grote produktiviteit op wetenschappelijk gebied. Van jaar tot jaar schreef hij een aantal artikelen, en regelmatig publiceerde hij in boekvorm. Zijn Inleiding tot de wijsbegeerte der wiskunde (1940; 2e dr. 1942) bood een objectief overzicht van de stand van zaken op het gebied van de filosofie van de wiskunde. De geschiedenis van dit vakgebied beschreef hij in De wijsbegeerte der wiskunde van Parmenides tot Bolzano (1944). Ook schreef hij een beknopte Geschiedenis der logica (1944).
In 1946 werd Beth benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de logica en haar geschiedenis en de filosofie der exacte wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. In 1948 volgde zijn benoeming tot gewoon hoogleraar. In dat zelfde jaar publiceerde hij o.m. Wijsbegeerte der wiskunde (1948) en Natuurphilosophie (1948). Tevens had hij een groot aandeel in de organisatie van het tiende internationale filosofiecongres in Amsterdam (1948).
Ondanks zijn zwakke gezondheid bleef Beth in de jaren daarna een grote wetenschappelijke activiteit ontplooien. De voornaamste uiting daarvan was een lange reeks van publikaties, zoals Les fondements logiques des mathématiques (1950; 2e dr. 1955), Wijsgerige ruimteleer (1950), The foundations of mathematics (1959; 2e dr. 1965), Formal methods (1962), en postuum: Door wetenschap tot wijsheid (1964) en Moderne logica (1967; 2e dr. 1969). The foundation of mathematics is als Beths hoofdwerk te beschouwen. Samen met de psycholoog-filosoof J. Piaget schreef hij nog Epistémologie mathématique et psychologie (1961).
Uitgaande van de wiskunde, was Beth van meet af aan geïnteresseerd in filosofische vraagstellingen. Aanvankelijk werd zijn standpunt in sterke mate mede bepaald door het indertijd in Nederland toonaangevende neokantianisme. Deze oriëntatie verloor hij spoedig, vooral onder invloed van het logisch-positivisme en in samenhang met zijn kennis van de moderne logica en het grondslagenonderzoek van de wiskunde. Door eigen diepgaand onderzoek bereikte hij hierin, vooral in de jaren na 1950, resultaten die hem een universele bekendheid op dit vakgebied hebben gegeven. Aan een belangrijke stelling over het verband tussen impliciete en expliciete definieerbaarheid is zijn naam verbonden (stelling van Beth, 1953). De door hem ontwikkelde methode van de semantische tableaus om de geldigheid van conclusies te beoordelen en bijbehorende redeneringen te vinden droeg wezenlijk bij tot het inzicht in de grondslagen van de logica.
Deze logische onderzoekingen hebben tot de verdieping, ook van zijn overige werk, bijgedragen. Kon het nu en dan schijnen dat zijn algemeen filosofische belangstelling naar de achtergrond was gedrongen, het lijdt geen twijfel dat deze steeds is blijven bestaan. Wel kan gezegd worden dat, naast zijn creatieve werk en zijn grondige overzichten van standpunten en resultaten, de uitwerking van zijn eigen filosofische inzichten onvolledig is gebleven.
Ten aanzien van de geschiedenis van de filosofie nam Beth een kritisch standpunt in. Grote bewondering voor filosofen als Aristoteles en Descartes paarde hij aan een kritische analyse van sommige van hun standpunten (Aristoteles' evidentiepostulaat; Descartes' opvatting van de deductie). Ook wijdde hij studies aan Locke (de algemene driehoek) en Kant (het onderscheid analytisch-synthetisch). In veel gevallen was de overgeleverde filosofie naar zijn mening door later wetenschappelijk onderzoek achterhaald. Aan een 'philosophia perennis' geloofde hij niet. Daarnaast echter konden verscheidene vroegere filosofen ons volgens hem ten voorbeeld strekken vanwege hun streven naar een systematische en rationele opbouw van de filosofie, en door hun betrokkenheid op de contemporaine beoefening van de exacte wetenschappen.
Onder de moderne stromingen voelde Beth de meeste verwantschap met het logisch-posivitisme (Wiener Kreis, in het bijzonder R. Carnap). Maar hij stond gereserveerd tegenover hun empiristische kennisleer en hun scherpe afwijzing van zg. schijnproblemen, en hij kende aan de filosofie duidelijk een bredere taak toe dan de meeste logisch-positivisten. Meer in het bijzonder meende hij dat een rationele en wetenschappelijke filosofiebeoefening een uitstralende werking naar andere gebieden van de cultuur kon hebben.
Ook op organisatorisch gebied heeft Beth veel bereikt. Hij was medeoprichter (1947) en jarenlang voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Logica en Wijsbegeerte der Exacte Wetenschappen, en tevens actief in de besturen van internationale organisaties. Door zijn toedoen werd aan de Universiteit van Amsterdam in 1952 het Instituut voor Grondslagenonderzoek en Filosofie der Exacte Wetenschappen gesticht. Samen met L.E.J. Brouwer en A. Heyting redigeerde hij de belangrijke serie Studies in logic and the foundations of mathematics. Tot de hervorming van het universitaire filosofieonderwijs in Nederland heeft hij belangrijke bijdragen geleverd.
Hij speelde een vooraanstaande rol in de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, tot lid waarvan hij in 1953 werd benoemd. Hij gaf talrijke lezingen in binnen- en buitenland, en verbleef twee keer voor langere tijd aan Amerikaanse universiteiten (Berkeley 1952; Johns Hopkins 1957). Kort voor zijn dood verleende de Universiteit van Gent hem een eredoctoraat, dat hij wegens ziekte niet meer persoonlijk in ontvangst kon nemen. Zijn vrouw, die hem gedurende hun huwelijk en speciaal in zijn zwakke gezondheid (Beth leed aan astma) tot grote steun was geweest en steeds begeleidde, overleed op 25 november 1978. Op grond van haar testamentaire beschikking is de Evert Willem Beth Stichting tot stand gekomen. Deze heeft tot doel zijn werk te verbreiden en de vakgebieden waarop hij zich bewogen heeft te bevorderen.
A: De wetenschappelijke nalatenschap van E.W. Beth berust bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Zij is onder beheer van de Evert Willem Beth Stichting.
P: Een vrijwel volledige bibliografie (met uitzondering van boekbesprekingen) is te vinden in Dialectia 19 (1965) 166-179 en in Synthese 16 (1966) 90-106.
L: B.H. Kazemier, in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie 56 (1963-1964) 169-177; A.G.M, van Melsen, in Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1964-1965, 365-369; J.F. Staal, in Dialectica 19 (1965) 158-166; E.W. Beth Memorial Colloquium. Ed. by J.L. Destouches (Dordrecht, [1967]); H. Kamp, S.J. Doorman en J.J.A. Mooij, in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte 63 (1971) 145-188; J.J.A. Mooij, 'Enkele aspecten van de filosofie van E.W. Beth', in Amersfoortse Stemmen 60 (1979) 20-26.
I: Website Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen: http://www.knaw.nl/beth/wiewas.html [31-10-2007].
J.J.A. Mooij
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013