© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.W.J. de Jonge, 'Boedijn, Gerardus Hendrik (1893-1972)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/boedijn [12-11-2013]
BOEDIJN, Gerardus Hendrik (1893-1972)
Boedijn, Gerardus Hendrik, toonkunstenaar (Hoorn (Nh) 19-11-1893 - Hoorn (Nh) 23-9-1972). Zoon van Arie Boedijn, sergeant-geweermaker, en Jacoba Cornelia La Brijn. Gehuwd op 10-8-1922 met Jannetje Cornelia Bindervoet van Nahuijs. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.
Gerard Boedijn bleek reeds op jeugdige leeftijd over bijzondere muzikale talenten te beschikken. Als vijfjarige jongen sloeg hij zonder veel moeite de kleine trom tijdens de repetities van de bataljonskapel in de kazerne te Hoorn, waar zijn vader geweermaker was. Daarna leerde hij spelenderwijs verschillende muziekinstrumenten bespelen. Boedijn bezocht de stedelijke muziekschool als leerling voor viool en muziektheorie. Op 16-jarige leeftijd werd hij naar Amsterdam gezonden om de lessen te volgen aan de Muziekschool der afdeeling Amsterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Twee jaar later ging hij aan het Amsterdamse conservatorium viool studeren bij Heinrich Fiedler en Felice Togni. Daarnaast bekwaamde hij zich in andere vakken, onder andere bij Cor Kint (harmonieleer, contrapunt, compositie en instrumentatie), Fred. J. Roeske (koorcompositie en -directie) en Julius Röntgen (ensemblespel).
In 1916 werd hij benoemd tot leraar aan de Maastrichtse muziekschool Goovaerts. Daar doceerde hij viool, ensemblespel en theoretische vakken. In Maastricht ontving hij compositielessen van de in 1914 uit Luik gevluchte muziekdocent Charles Smulders. Zeer dikwijls bezocht Boedijn deze zeer veelzijdig ontwikkelde musicus, die een grote invloed op zijn stijlvorming heeft uitgeoefend en die bovendien de drang tot componeren in hem deed ontwaken. Het Maastrichtse milieu bood Boedijn niet de ontwikkeling waarop hij gehoopt had, zodat hij in 1917 naar Hoorn terugkeerde. In die stad deed men toen al veel aan amateuristische muziekbeoefening, waarvoor hij grote belangstelling had. Hij vestigde zich als vioolleraar, muziekpedagoog en componist, terwijl zijn vrouw pianolessen gaf. Van lieverlede trad hij in Hoorn en omliggende plaatsen op als dirigent van koren, orkestverenigingen en muziekcorpsen. Onder meer werd hem al spoedig de muzikale leiding van de toen alom bekende Koninklijke Zang- en Orkestvereeniging Sappho te Hoorn toevertrouwd. Bovendien was hij muziekrecensent.
In 1927 werd hij directeur van de gemeentelijke muziekschool in Veendam, waar hij tevens leiding gaf aan een mannenkoor en enige muziekverenigingen. In Groningen kon hij echter niet aarden. Toen zijn Noordhollandse muziekvrienden hem in 1932 vroegen terug te keren naar zijn geliefde West-Friesland, gaf hij aan dat verzoek gaarne gehoor, ondanks het feit dat hij in de economisch slechte tijd hiervoor zijn vaste betrekking moest opgeven. Na zijn terugkeer naar Hoorn, waar hij opnieuw als zelfstandig muziekleraar een bestaan kreeg, vond hij weer volop inspiratie tot het componeren van koorwerken, liederen, beiaardmuziek, muziek voor strijk- en symfonieorkesten, kamermuziek etc. Sedert 1950 schreef Boedijn verscheidene werken in opdracht van de regering, de provincie Noord-Holland, de radio-omroep, de Nederlandse Klokkenspel Vereniging en andere instellingen. Enige bei-aardwerken werden in compositiewedstrijden, zowel in Nederland als in België, bekroond. Hieronder bevond zich Partita (Opus 129), dat hij in 1952 inzond voor het beiaardcompositieconcours te Mechelen. In 1958 ontving hij de Visser-Neerlandiaprijs, onder meer voor Toren aan zee (ca. 1939) en Introduzione rhapsodique (Opus 156; ca. 1958), een werk voor klokkenspel en harmonieorkest.
Verreweg de grootste bekendheid zou Gerard Boedijn echter verwerven door zijn composities voor harmonie- en fanfareorkesten. Vóór de Tweede Wereldoorlog speelden deze muziekcorpsen doorgaans (militaire) marsmuziek, operafantasieën en bewerkingen van symfonische muziek, die lang niet altijd geschikt waren voor harmonie- en fanfarebezetting. Boedijn kwam tot de overtuiging dat er voor dit soort orkesten een eigen, oorspronkelijk repertoire opgebouwd zou moeten worden. Daarom schreef hij in de loop der jaren een groot aantal composities, onder meer voor de orkesten waarvan hij dirigent was. Zo componeerde hij voor de harmonie 'Kunst na Arbeid' te Hoorn 'Grammatique (mars)', die zij in 1933 onder zijn leiding uitvoerde op een concertenconcours te Wormerveer. Onder de toehoorders bevond zich Pieter Jan Molenaar, een amateurmuzikant, die zeer onder de indruk was van deze geavanceerde compositie. Juist in die tijd was Molenaar eigenaar geworden van een boek- en muziekhandel in Wormerveer, en de gedachte om 'Grammatique (mars)' in druk uit te geven liet hem niet los. In 1936 slaagde hij hierin, omdat Boedijn er al enige jaren tevergeefs een uitgever voor gezocht had. Aangezien dit muziekstuk redelijk goed verkocht werd, verzocht hij Boedijn een tweede werk te componeren; dit werd het symfonische gedicht Ha-lewijn (1939), dat bij het verschijnen veel opzien baarde. Het werd op concoursen als verplicht werk gesteld, waardoor het al gauw in brede kring bekendheid kreeg. Sindsdien deed Boedijn veel nieuwe composities het licht zien, waarvan er ongeveer zestig in druk verschenen, vrijwel alle uitgegeven door Molenaar, die zich na de oorlog geheel was gaan toeleggen op het uitgeven van muziek voor blaasorkesten. Niet onmiddellijk werden Boedijns composities, die men destijds modern vond, door dirigenten en muzikanten geaccepteerd, maar na de Tweede Wereldoorlog nam de waardering voor zijn muziek allengs toe. Zijn composities munten uit door een originele stijl, die opvalt door een klare vorm, gedegen opbouw, sterke ritmiek en zeer kundige instrumentatie. Boedijns oeuvre voor harmonie en fanfare bestaat uit concertmarsen en -ouvertures, suites, parafrasen, rapsodieën en symfonische gedichten. Enige bekende werken zijn: Plechtige Ouverture (Opus 96; ca. 1943), Symphonische schets (Esquisse symphonique) (Opus 112: 1946/1947), Landelijke suite (Opus 123; regeringsopdracht 1951), Vijf epigrammen (Opus 126; ca. 1952) en Persiflages (Opus 175; ca. 1963), beide op gedichtjes van De Schoolmeester, Comedy Capers (ca. 1964) en Partita piccolo (Opus 118; ca. 1964). Voorts schreef hij enige composities van eenvoudiger aard onder het pseudoniem Jack Harvey, terwijl hij bovendien marsen voor tambourcorpsen schreef, waarvan er enige tientallen werden uitgegeven.
Vanaf 1942 genoot Gerard Boedijn ook grote bekendheid als jurylid en examinator bij de muziekconcoursen en -examens van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekgezelschappen (KNF). Daarnaast was hij tevens als examinator verbonden aan de Bond van Orkestdirigenten in Nederland. Ook bij belangrijke concertwedstrijden in het buitenland was hij verscheidene malen als jurylid aanwezig. In de jaren 1959-1962 leidde hij in Amsterdam het Nederlands Koperorkest, dat uit beroepsmusici bestond en waarmee hij dikwijls voor de radio optrad. Als schrijver en spreker over harmonie- en fanfaremuziek werd hij eveneens bekend.
Omdat hij 'slechts voor amateurs' en voor 'de koper- en blikslagerij' werkte en misschien ook omdat hij te veel als een vrijbuiter door het leven ging, genoot Boedijn bij vakgenoten niet altijd de waardering die hij ongetwijfeld verdiende. Daarentegen is de naam Boedijn in binnen- en buitenland een begrip geworden bij allen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de beoefening van blaasmuziek. Ten slotte zetten huiselijke zorgen zo'n domper op Boedijns laatste levensjaren, dat hij genoodzaakt werd zich uit het muziekleven terug te trekken. Slechts af en toe bezocht hij als toehoorder een concert of concours om nog iets te proeven van de sfeer waarin hij zo lang geleefd en gewerkt had.
A: Collectie-G.H. Boedijn onder berusting van H. Boedijn te Loosdrecht.
L: Wouter Paap, 'Gerard Boedijn', in Mens en melodie 8 (1953) 347-353; Theo L.I. Peerdeman, 'Bij de 65ste verjaardag van Gerard H. Boedijn', in Hoornsignaal 8 (1958) 3 (november); 'Ons College van Juryleden', in Gedenkboek [van de] Koninklijke Nederlandse Federatie van Harmonie- en Fanfaregezelschappen 1910-1960 (Arnhem, 1960) 31; Victor Boon, 'Gerard Boedijn morgen 70 jaar', in Noordhollands Dagblad, 18-11-1963; A. Gerritsen, 'Componist Gerard Boedijn geniaal mens', ibidem, 25-9-1972; W. Paap, in Mens en melodie 27 (1972) 27-28.
A.W.J. de Jonge
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013