© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: W.F. Lichtenauer, 'Diemer, Hendrik (1879-1966)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/diemer [12-11-2013]
DIEMER, Hendrik (1879-1966)
Diemer, Hendrik, journalist en politicus (Scharnegoutum, gem. Wymbritseradeel 13-2-1879 - Rotterdam 4-10-1966). Zoon van Evert Diemer, predikant, en Annigje Kerssies. Gehuwd op 13-3-1905 met Maria Boer. Uit dit huwelijk werden, behalve 1 jong overleden dochter, 3 zoons en 1 dochter geboren.
Diemer is als loot van een predikantenfamilie geboren in een dorpspastorie, waar werd geleefd in de geest van De Afscheiding. Na MULO-onderwijs te hebben genoten begon zijn loopbaan als bakkersknecht in verschillende plaatsen. Tijdens zijn militaire diensttijd, waarin hij onderofficier werd, vulde hij zijn schoolkennis aan door zelfstudie in de bibliotheek van een gereformeerde predikant in Amersfoort. In zijn gehele verdere leven zou hij nimmer aflaten verder te bouwen aan zijn ontwikkeling.
Teruggekeerd in de burgermaatschappij werd hij weer broodbakker, eerst in Berkel en daarna in Rotterdam. Nauwelijks twintig jaar oud werd Diemer bedrijfsleider van de christelijke coöperatie 'De Voorzorg' - een functie die hij tot 1912 zou uitoefenen - in de Maasstad, waarin hij, behoudens een korte onderbreking in de jaren twintig, een verdienstelijk medeburger zou worden. Inmiddels was in 1906 door hem en enige vakgenoten de Christelijke Bond van de Bakkersgezellen opgericht, en daarbij deed hij als redacteur van het bondsorgaan De Bazuin ook zijn intrede in de journalistiek, al spoedig ook in geestverwante bladen publicerend. Op sociaal gebied onderscheidde hij zich in die dagen als krachtige strijder voor de afschaffing van nachtarbeid in het bakkersbedrijf.
In 1909 sloeg hij, mede voorzitter geworden van de Christelijke Besturenbond te Rotterdam, zijn vleugels nog ruimer uit door zijn medewerking aan de oprichting in dat zelfde jaar van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), waarvan hij tot 1916 de eerste voorzitter zou zijn. Overeenkomstig zijn ideaal waren in de eerste jaren zowel protestanten als rooms-katholieken lid van deze organisatie.
Naast het organisatieleven gevoelde Diemer zich ook aangetrokken door de politiek. Met twee vrijwillige onderbrekingen was hij van 1907 tot 1917, van 1919 tot 1922 en van 1931 tot 1935 voor de Antirevolutionaire Partij een gewaardeerd lid van de gemeenteraad van Rotterdam, en van 1919 tot 1923 lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Een kandidatuur voor de Tweede Kamer wees hij af met het oog op zijn reeds overstelpend drukke werkzaamheden.
Immers was Diemer intussen ook opgeklommen tot een vooraanstaande plaats in de wereld der ondernemers, op een positie die hij zelf had helpen opbouwen en in betekenis doen groeien. Op 16 mei 1903 verscheen in Rotterdam het eerste nummer van het dagblad De Rotterdammer , spreekbuis van de antirevolutionairen in deze stad, dat in verloop van tijd zelfs botsingen met het lijfblad van de machtige Kuyper, De Standaard , niet vermeed. Na enige teleurstellingen in de uiteraard moeilijke aanvangsjaren bij het zoeken van een directeur werd Diemer in 1912 als zodanig benoemd. Merkwaardigerwijze verbond hij deze werkgeversfunctie nog vier jaren met het voorzitterschap van het CNV. Doch ook hier toonde hij zich de juiste man op de juiste plaats. Na enkele jaren had hij voor De Rotterdammer een eigen gebouw verworven met een eigen inrichting voor het drukken van het blad. In die zelfde tijd ontstonden 'kopbladen' in Den Haag, Leiden, Dordrecht en Utrecht. Dit concern trad na enige tijd naar buiten als 'De vijf samenwerkende Christelijke Dagbladen'. De Rotterdammer was daarmede uitgegroeid tot het grootste christelijke dagblad van Nederland. In 1925 werd Diemer naast de als zodanig nieuw benoemde politieke hoofdredacteur, prof. P.A. Diepenhorst, diens medewerker als waarnemend hoofdredacteur. En in 1928 werd de hoogste trede bestegen: hij trad toen op als directeur-hoofdredacteur van wat bekend werd als 'de krant van Diemer'.
In zijn nieuwe levensfase wijdde hij zich opnieuw met volle kracht aan het organisatiewezen: in 1916 oprichter en gedurende tientallen jaren de eerste voorzitter van de Bond van Christelijke Drukkerspatroons. Hoezeer ook andere vakgenoten vertrouwen in hem stelden kwam tot uitdrukking door zijn aanwijzing in 1923 als voorzitter van de Centrale Commissie in de Typografie, die als hoogste college in deze bedrijfstak was aangewezen voor de beslechting van geschillen. Hoewel geen vakjurist heeft hij deze belangrijke functie, waarin hij zijn verzoenende, opbouwende natuur ten volle kon uitleven, gedurende dertig jaar waargenomen. Hij is voorts onder meer voorzitter geweest van de Christelijke Werkgeversvereeniging in de Typografie, voorzitter van de Centrale Commissie boekdrukkersbedrijf en rasterdiepdrukbedrijf en werkgeversvoorzitter van het Typografisch Pensioenfonds en lid van de Raad van Beheer van het Algemeen Nederlandsch Persbureau.
Het Duitse bombardement van mei 1940 maakte van het gebouw van De Rotterdammer een volslagen puinhoop. Diemer slaagde er toen in de krant toch weer binnen enkele dagen te doen verschijnen, maar noch hij noch zijn dagblad was geschikt om te buigen onder het juk van de bezetter. Op 18 juli 1941 werd het uittreden van Diemer als directeur in het handelsregister ingeschreven, en op 15 oktober 1941 werd de verschijning van de krant verboden. Ook de NV Christelijk Vereenigingsgebouw, in wier Raad van Toezicht hij zitting had, werd in de bezettingsjaren ontbonden. Na het verschijningsverbod van zijn krant is Diemer in 1942 weer directeur geworden van de naamloze vennootschap die haar had uitgegeven, om zich te wijden aan de voorbereiding van de herrijzenis van het blad, waarop hij natuurlijk bleef hopen. Daarnaast was hij destijds ook commissaris van de NV Centrale Papierhandel.
Bij de bevrijding kon hij terstond zijn activiteiten hervatten, doch met de hem kenmerkende bescheidenheid en beginselvastheid besloot hij, die immers de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, in 1946 de leiding aan jongere krachten over te laten. Nog enkele jaren bleef hij wel organisatorische functies vervullen, die in de jaren vijftig geleidelijk werden overgedragen. Doch tevens begon toen voor hem een nieuw tijdvak van arbeid in dienst van zijn beginselen. In 1953 verscheen op zijn initiatief het Centraal Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland, gedrukt door de uitgeefster Drukkerij Libertas NV te Utrecht, waarvan hij als president-commissaris optrad. Zowel redactioneel als organisatorisch was hij tot zijn levenseinde de bezieler van deze zijn laatste creatie.
Diemer heeft in zijn leven talrijke spreekbeurten vervuld voor geestverwante kringen en heeft ook, naast zijn redactionele arbeid voor De Rotterdammer, een aantal opmerkelijke publikaties op zijn naam staan. In zijn waardering stond voorop zijn in 1918 met een inleiding van H. Colijn verschenen boek: De ontwikkeling tot bedrijfsorganisatie, dat verscheidene herdrukken beleefde. Daarin legde hij zijn ideaal als verzoenend gelovig man neer. In 1934 liet Diemer uit dezelfde gedachtenwereld een geluid horen over het Duitsland, na de 'Machtübernahme' door Hitler, in zijn boek Het Duitsche nationaal-socialisme. De West-Europeesche democratie op de proef (Kampen, 1934) dat achteraf te goedgelovig zou blijken te zijn. Deze publikatie was mede gebaseerd op zijn reisimpressies in Duitsland waarvan hij al eerder voor zijn krant een verslag had gemaakt onder de titel 'Hoe de vreemdeling Duitschland vindt: Ordnung.' Uit de lezerskring is toen wel opgemerkt dat De Rotterdammer nog niet afwijzend genoeg stond tegenover het Duitse nationaal-socialisme. Diemer verweerde zich en allengs verzwakte de kritiek. Na de oorlog publiceerde hij onder meer zijn ervaringen in de hongerwinter en als slotakkoord in 1951 zijn Vermenigvuldiging: de gedachten.
Diemer was een beminnelijk man van eenvoudige vroomheid, die de kracht had zich zelfstandig verstandelijk te ontwikkelen. Steunend op deze beide elementen in zijn persoonlijkheid gaf hij met beslistheid leiding in de praktijk des levens, ook in zaken.
P: Behalve de bovengenoemde werken: Het belang van de christelijke pers (Rotterdam, 1931); Op den rand van leven en dood. De laatste negen bezettingsmaanden: de barre winter van 1944-1945... (Utrecht, [1947]); Beginsel en vaderland. Eén in de verdrukking, één in het volksherstel (Utrecht, [1947]).
L: Behalve jubileumnummers van De Rotterdammer van 1915,1928 en 1953 en verschillende herdenkingsartikelen: J. Waterink, in Centraal Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland 14 (1966) 41 (15 oktober) 1; J. Snoep, in Rotterdams Jaarboekje 7e reeks 5 (1967) 181-187; E. Diemer, 'Iets uit de geschiedenis van een Rotterdamse krant', ibidem, 8e reeks 2 (1974) 196-208; G. van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941 (Utrecht [etc., 1974]) passim.
I: J.P. Stoop, 'Hendrik Diemer (1879-1966). Strijder voor sociale gerechtigheid' in Geloof in eigen zaak. Markante protestantse werkgevers in de negentiende en twintigste eeuw. Onder red. van Paul Werkman en Rolf van der Woude (Hilversum 2006) 236.
W.F. Lichtenauer
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013