© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: B.H. Spaanstra-Polak, 'Dongen, Cornelis Theodorus Maria van (1877-1968)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/dongen [12-11-2013]
DONGEN, Cornelis Theodorus Maria van (1877-1968)
Dongen, Cornelis Theodorus Maria van (Kees), schilder (Delfshaven 26-1-1877 - Monte Carlo (Monaco) 28-5-1968). Zoon van Johannes van Dongen, mouter, en Helena Francisca Geurts. Gehuwd op 11-7-1901 met Juliana Augusta (Guus) Preitinger. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na echtscheiding (in 1921) gehuwd in 1953 met Marie-Claire Huguen. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. In 1929 verkreeg Kees van Dongen het Franse staatsburgerschap.
Van Dongen bracht zijn jeugd in Rotterdam door. Al vroeg bleek zijn tekentalent. Daar er geen geld was om hem te laten studeren moest hij als veertienjarige zelf de kost verdienen. In 1895 reisde hij als steward naar Amerika. Na terugkeer volgde hij in 1896 en 1898 avondlessen van J. Striening en J.G. Heyberg aan de Rotterdamse Academie van beeldende kunsten en technische wetenschappen. Daar de lessen hem niet bevielen liep hij, aangetrokken door het bohémienleven, van huis weg en betrok in Rotterdam een kamer boven het atelier van de schilder Martinus Schilt (Schildt). Hier woonde hij drie jaar met de eveneens van huis weggelopen dichter-zanger Koos Speenhoff.
Gefascineerd door de rosse buurten van Rotterdam, vooral door de (niet meer bestaande) Zandstraat, tekende hij in vlotte krabbels prostituées en matrozen; illustraties die o.a. gebruikt werden voor het boek van M.J. Brusse Het rosse leven en sterven van de Zandstraat (Rotterdam, 1912). Als schilder bewonderde Van Dongen de stadsimpressies van Breitner. In een Zelfportret van 1895 (Musée National d'Art Moderne, Centre Pompidou, Parijs), waar hij nonchalant tegen een raam leunt, weergegeven in grote blauwe en gele kleurvlakken, zonder binnentekening of ruimteaanduiding, toonde Van Dongen al een stijl die vooruitliep op zijn latere 'fauvisme'. Al in Rotterdam geboeid door de stadstypes van de Parijse tekenaar Th.A. Steinlen reisde hij met een retourbiljet op 14 juli 1897 naar de lichtstad en bleef daar enige maanden in het atelier van de schilder Siebe ten Cate op Montmartre. In 1898 weer terug in Rotterdam maakte hij illustraties van straattypes voor het Rotterdamsch Nieuwsblad.
In 1900 vestigde Van Dongen zich voorgoed in Parijs. In de eerste moeilijke jaren verdiende hij vooral de kost met het verkopen van kranten en het optreden als worstelaar. In 1901 trouwde hij met Augusta (Guus) Preitinger, die hij nog kende van de Rotterdamse Academie en die veelal voor hem model stond. In de trant van Steinlen en De Toulouse Lautrec tekende Van Dongen in rake weergave Parijse types voor het satirische blad L'Assiette au Beurre (nr. 26, okt. 1901) en het weekblad Gil Blas (nr. 24, jan. 1902), zo mede in zijn onderhoud voorziend. Maar daarnaast bleef hij toegewijd en serieus schilderen. Café, circus en baltabarin inspireerden Van Dongen tot de clowns en cocottes die hij eerst nog in ruige penseelstreek, op de wijze van de Franse impressionisten, schilderde. Hij betrok o.a. een atelier in de 'Bateau-Lavoir' (een huizenblok gelijkend op een wasboot, tegen de heuvels van Montmartre), Rue Ravignan 13 (nu Place Emile-Goudeau), waar ook Picasso woonde met zijn vriendin Fernande Olivier, wier portret Van Dongen maakte.
Op den duur begon Van Dongen succes te boeken en kreeg hij goede commerciële contacten bij vooraanstaande kunsthandelaren als Druet, Ambroise Vollard, D.H. Kahnweiler en G. Bernheim Jeune. In 1905 baarde Van Dongen opzien op de Salon d'Automne (de Herfsttentoonstelling) in het Grand Palais te Parijs. Hier exposeerde hij met kunstenaars als Henri Matisse, Albert Marquet, André Derain en Maurice de Vlaminck. Zo trof men er o.a. zijn Vrouwenportretten: in felle, onvermengde kleuren, met grote zwart-gerande ogen en helle rode mond, niet meer natuurgetrouw en zonder perspectief weergegeven. Daar een Franse criticus deze schilders uitmaakte voor 'Fauves' (wilde beesten), geeft dit woord sinds 1905 de stijl van dit Franse expressionisme aan: het schilderen van mens en natuur in felle, zo uit de tube opgebrachte kleuren als rood, geel, blauw, groen, paars en zwart, in grote vlakken, bijna zonder perspectief. Daarbij kon elke schilder in kleur- en vormkeuze eigen voorkeur volgen. Van Dongen koos naar eigen schoonheidsgevoel groene neusschaduw en overgrote ogen. Van Dongen werd een van de pioniers van dit fauvisme, dat kenmerkend is voor al zijn werk. Deze onder Franse invloed temperamentvolle en spontane benadering stak af bij die van zijn landgenoten Jan Sluyters en Otto van Rees, met wie Van Dongen in Parijs wel contact had.
Tussen 1900 en 1907 kwam hij veel in Nederland om er felkleurige landschappen te schilderen en daar voor zijn werk ook een markt te vinden. In 1907 en 1911 exposeerde hij bij de Vereniging St. Lucas in het Stedelijk Museum te Amsterdam, maar zijn woonstad en bron bleef Parijs. Schilderijen als het liggende naakt Anita (1905, particuliere collectie), Le doigt sur la joue (Vrouw met vinger tegen de wang, 1905-1910. Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam) werden beroemd. In 1908 werd Van Dongen lid van de Duitse expressionistische kunstenaarsvereniging Die Brücke te Dresden, waar E.L. Kirchner door hem beïnvloed zou zijn.
Ondertussen werd Van Dongen in Parijs een gevierd kunstenaar. Na enkele reizen in 1910 naar Italië, Spanje en Marokko woonde hij sinds 1912 op Montparnasse, en hier gaf hij feesten voor de Parijse beaumonde, onder wie de modekoning Paul Poiret en de schilder Matisse. In de Eerste Wereldoorlog, toen zijn vrouw en dochter in Nederland waren, bleef hij in Parijs. Dank zij het contact met markies Casati werd hij na 1921 vooral de portretschilder van de mondaine kringen. In deze portretkunst bleek hij zich te laten beïnvloeden door de reliëfs die hij in 1913 in Egypte had gezien: in sterk aangezette lijnen wordt het vrouwentype van de 'garçonne' aangegeven met haar slanke élégance en overgrote ogen. In dezelfde trant schilderde hij de vedettes van de Folies-Bergère met haar verentooi en schitterende juwelen en - geïnspireerd op de schilder Raoul Dufy - de gondelfeesten in Venetië (1921), het strandleven van Deauville en de Côte d'Azur.
Van Dongen werd steeds meer als een succesrijk en mondain gericht schilder in Parijs geaccepteerd, tot op zekere hoogte zelfs als een modeschilder. Hij voelde zich ook zelf daar thuis, in 1929 nam hij de Franse nationaliteit aan. Een aantal van zijn vele werken, niet zonder reden juist portretten, bleven bij name beroemd, zoals Rappoport (1913, Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam), de bekende Poolse anarchist, en La Comtesse de Noailles (193l, Stedelijk Museum Amsterdam), een prominente schrijfster uit de society met belangstelling voor kunst. Ook bleef hij illustraties voor boeken maken, o.a. in 1951 van Anatole France, La révolte des anges en in 1963 van Ch. Baudelaire, Les fleurs du mal.
Al bleef Van Dongen naast zijn hoofdtaal Frans ook Nederlands spreken, al kwam hij nog wel eens naar Nederland, en ontmoette hij graag Nederlandse kunstenaars in Parijs, zijn verfransing was toch onmiskenbaar in zijn kunst en levensgedrag. Net als in de Eerste Wereldoorlog bleef hij na de capitulatie van Frankrijk in 1940 in Parijs wonen. Tot op zekere hoogte behoorde hij ook tot de talrijke creatieve kunstenaars in Frankrijk die poogden het gewone leven voort te zetten en zich weinig van de door de Duitsers veranderde omstandigheden aan te trekken. Berucht bleef zijn bereidheid met vele andere bekende kunstenaars een door de Duitse bezetter georganiseerde kunstexcursie naar Duitsland mee te maken, al werd hij geen aanhanger van maarschalk Pétain, laat staan een echte collaborateur. Het werd allemaal door hem wat luchtiger opgevat dan in bezet Nederland mogelijk zou zijn geweest.
Na de bevrijding van Frankrijk bleef Van Dongen een bekend schilder in Parijs, die tot op hoge leeftijd, ook in zijn kunst, actief was: een scherp waarnemer en fel levensgenieter, de 'verslaggever' van de uitgaande wereld. In traditie en stijl was zijn naam onverbrekelijk verbonden met het fauvisme, ook na de Tweede Wereldoorlog. Daarvan is hij als portrettist een van de belangrijkste vertegenwoordigers geweest.
P: Werk van Van Dongen is behalve in buitenlandse musea en particuliere collecties - vooral in Amerika - te vinden in Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam, Stedelijk Museum in Amsterdam, Haags Gemeentemuseum en Stedelijk van Abbe Museum te Eindhoven. Een selectie van zijn werk in onder L. genoemde tentoonstellingen en literatuur.
L: Behalve exposities van Van Dongen gehouden bij F. Buffa en Zn. te Amsterdam o.a. in 1935, en een Eere-tentoonstelling, Stedelijk Museum in Amsterdam in 1937, is er een overzicht van tentoonstellingen van 1898 tot 1967 te vinden in het hieronder vermeld boek van L. Chaumeil, 261-262. Verder Hommage à Van Dongen, Musée Cantini, Marseille juin-septembre 1969 [Catalogue par Danièle Giraudy] (Marseille: Musée Cantini, 1969); Cornelis Theodorus Marie van Dongen, 1877-1968. Hommages de William E. Steadman et Denys Sutton (Tucson, Arizona, 1971) [Catalogus van een retrospectieve tentoonstelling van Van Dongens schilderijen etc., gehouden o.a. in University of Arizona Museum of Art, USA] en Van Dongen, 1877-1968 [Exposition] Musée de l'Athénée, Genève, 15juillet-15 octobre 1976 [Catalogue] (Genève, 1976).
G. Duthuit, Les Fauves (Genève, 1949); A.B. Loosjes-Terpstra, Moderne kunst in Nederland 1900-1914 (Utrecht, 1958). Proefschrift Utrecht; Charles Wentinck, 'Kees van Dongen Portret Rappoport', in Openbaar kunstbezit 3 (1959) 17a-17b; idem, Van Dongen (Amsterdam, 1963); L. Chaumeil, L'homme et l'artiste. La vie et l'ceuvre (Genève, 1967); Gaston Diehl, Van Dongen (Parijs, 1968); Denys Sutton, 'A diamond as big as the Ritz', in Apollo. New series 93 (1971) 1 (jan.) 36-43; J. Melas Kyriazi, Van Dongen et le Fauvisme (Parijs, 1971); idem. Van Dongen après le Fauvisme (Lausanne, [1976]); Adriaan Venema, Nederlandsche schilders in Parijs 1900-1940 (Baarn, 1980) 107-130.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 370.
B.H. Spaanstra-Polak
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013