© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: W.F. Lichtenauer, 'Drooglever Fortuijn, Pieter (1868-1938)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/droogleverfortuijn [12-11-2013]
DROOGLEVER FORTUIJN, Pieter (1868-1938)
Drooglever Fortuijn, Pieter (wijziging geslachtsnaam bij Besch. Arr. Rb. te Rotterdam van 28-6-1912 in Droogleever Fortuyn), burgemeester (Rotterdam 28-12-1868- 's-Gravenhage 6-9-1938). Zoon van Lambertus Droogleever (wijziging geslachtsnaam bij KB van 12-5-1864 nr. 69 in Drooglever Fortuijn), bankier, en Maria Catharina Kaleshoek. Gehuwd op 13-7-1895 met Hélène Bruinier. Uit dit huwelijk werden 3 dochters geboren.
Droogleever Fortuyn stamde uit een respectabele familie van welvarende zakenlieden met universitaire achtergrond, ofschoon juist Fortuyns vader financiële tegenslag ondervond. Na een gymnasiale opleiding in zijn geboortestad volgde een rechtenstudie te Leiden, die op 19 maart 1894 afgesloten werd met het proefschrift: Eenige beschouwingen over het vermogen der firma. Vervolgens vestigde hij zich als advocaat te 's-Gravenhage. In 1898 volgde zijn benoeming tot directeur van de Stedelijke Hypotheekbank, waarvan hij een der oprichters was. Voor deze branche had zijn familie overigens altijd al veel belangstelling getoond. In 1912 werd hij lid van de gemeenteraad voor de Liberale Unie. Zijn benoeming tot wethouder vond in 1913 plaats, aanvankelijk voor financiën, waardoor hij tijdens de oorlogsjaren ook belast werd met de problemen rond de voedseldistributie. In 1919 verwisselde hij deze portefeuille met die van openbare werken, stadsontwikkeling en volkshuisvesting. Uit deze Haagse tijd dateren een tweetal verhandelingen: De grond- en woningpolitiek der gemeente 's-Gravenhage ['s-Gravenhage, 1922] en Het organisme eener groote stad (Amsterdam, 1923). Door dit wethouderschap kon Fortuyn krachtig meewerken aan de stadsverfraaiing. In 1923 trok hij zich terug uit de gemeenteraad en maakte hij een grote reis, die hem onder meer naar Oost-Azië voerde. In 1925 werd hij gekozen voor de Tweede Kamer, waar vooral zijn belangstelling voor Indische aangelegenheden bleek. In het bijzonder zijn tactische bekwaamheden deden hem in 1925 in aanmerking komen voor het lidmaatschap van een Volkenbondscommissie die tot taak had een onderzoek in te stellen en een oplossing te vinden voor een ernstig grensgeschil tussen Bulgarije en Griekenland.
Fortuyn werd in 1928 benoemd tot burgemeester van Rotterdam als opvolger van J. Wytema. Deze laatste had zijn functie mede om gezondheidsredenen binnen vijf jaar moeten opgeven. Wytema's ambtsaanvaarding was al meteen belast geweest met de herinnering aan een ambtsvoorganger, A.R. Zimmerman, die, ofschoon hij op den duur veel populariteit verspeeld had, een bijzonder bekwaam en krachtig burgemeester was geweest. De goedwillende, vriendelijke Wytema bleek echter weinig bestand tegen een moeilijk hanteerbare gemeenteraad, waarin een aantal leden in oppositie - vooral van de Rapaljepartij - het hem bijzonder lastig heeft gemaakt. Het is duidelijk dat de nieuw benoemde burgemeester Droogleever Fortuyn bepaald niet met gejuich werd begroet. Uit verschillende uitlatingen zoals 'Rotterdam is niet gesteld op Haagse binnenvetters' bleek dat de aanwijzing van een vertegenwoordiger van de numeriek zwakke liberale stroming zonder overleg met de plaatselijke groeperingen weinig werd gewaardeerd. Doch het rustige en beheerst tactische optreden van de nieuwe ambtsdrager deed de stemming omslaan. De gemeenteraad werd teruggebracht binnen de perken van een waardig bestuurlijk college, en er werd weer een zakelijke waarneming van de bestuurstaak mogelijk. Met naar politieke kleur sterk wisselende wethoudersploegen wist hij doelmatig samen te werken. Dit was te meer nodig omdat de internationale economische crisis, waaronder Rotterdam tijdens deze ambtsperiode zo zwaar leed, de uiterste bekwaamheid van het bestuursapparaat vergde. De burgemeester heeft wezenlijk bijgedragen aan de verbetering van de oeververbinding door de Maastunnel en, als kunstzinnig man, mede zijn krachten gegeven aan de uitbreiding van het Museum Boymans. Onder zijn burgemeesterschap kwamen ook de bouw van de nieuwe Beurs, het Feyenoordstadion en verschillende andere grote werken tot stand. Bijzondere belangstelling toonde Fortuyn voor groenvoorziening. Zo trok hij lijnen t.a.v. de stadsverfraaiing uit de Haagse tijd door bij zijn ijveren voor belangen van zijn hervonden geboortestad.
Tijdens zijn burgemeesterschap heeft Fortuyn het algemeen belang op verschillende andere posten gediend. Zo was hij lid van de Eerste Kamer sinds 1932 en voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hij toonde zich daarbij een krachtig strijder voor de autonomie der gemeenten. Ook aan verschillende ondernemingen heeft hij als commissaris of in soortgelijke functies zijn krachten gegeven.
Een bijzondere plaats in zijn hart had de sport, vooral de voetbalsport. In zijn jonge jaren had hij als speler en bestuurder veel gedaan voor het Rotterdamse Concordia, en van daaruit had hij toen tot de oprichters behoord van wat later de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) zou worden; hij zou van die organisatie ten slotte zelfs erelid worden. In zijn Haagse jaren had ADO veel aan hem te danken. Zijn belangstelling voor deze sport heeft hij ook daarna metterdaad getoond. Doch daarnaast was hij ook een gevorderd adept van het schaakspel.
Hoezeer Fortuyns burgemeesterschap over het algemeen een succes was geworden bleek uit het feit van de herbenoeming in 1934, ondanks zijn gevorderde leeftijd. Droogleever Fortuyn heeft als waardige regentenfiguur met zin voor humor en mensenkennis, die ook zijn politieke tegenstanders op de juiste waarde wisten te schatten, wezenlijk bijgedragen tot een gemeentebeleid dat, ondanks de economische crisis, positief kon worden gewaardeerd. Zijn werk heeft hem stellig compensatie geboden voor zijn moeilijke familieomstandigheden. Helaas was het hem niet gegeven zijn tweede ambtstermijn te voltooien. Thuisgekomen van een enerverende buitenlandse reis, werd hij opgenomen in een Haags ziekenhuis, waar hij op 6 september 1938 overleed. In verband met zijn overlijden werden de festiviteiten ter gelegenheid van het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in de Grote Doelenzaal in Rotterdam aangepast.
P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: Preadviezen o.a. aan de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en voor de Statistiek en de Vereeniging van gemeente-accountants Welke gevolgen heeft de tegenwoordige toestand voor de voorziening in de geldmiddelen der gemeenten door middel van leeningen op korten of langen termijn? ('s-Gravenhage, 1920) en Eenige stellingen betreffende het gemeentelijk grondbedrijf (Arnhem , [1927]).
L: A.B. de Zeeuw, in Rotterdamsch Jaarboekje 4e reeks 7 (1939) 1-9; J.M. Pattist, 'Drie burgemeesters', in Bekende Rotterdammers door hun stadgenoten beschreven (Rotterdam , 1951)15-18.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 393.
W.F. Lichtenauer
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013