Goudriaan, Albert Johan Marie (1871-1945)

 
English | Nederlands

GOUDRIAAN, Albert Johan Marie (1871-1945)

Goudriaan, Albert Johan Marie, reder (Zegwaart, gem. Zoetermeer 18-3-1871 - Rotterdam 6-7-1945). Zoon van Maarten Goudriaan, brigadier-majoor der rijksveldwacht, en Cornelia Gijsberta Muilwijk. Gehuwd op 13-7-1899 met Maria Wilhelmina Valkenburgh. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. afbeelding van Goudriaan, Albert Johan Marie

Goudriaans ouderlijk gezin woonde tijdens zijn jeugd in verschillende plaatsen, maar verbleef toch in hoofdzaak in Rotterdam en omgeving. Zo bezocht hij te Kralingen de lagere school en verwierf hij zich daarna door zelfstudie een ruimere deugdelijke kennis. Korte tijd was hij vervolgens bakkersknecht in Den Haag en Rotterdam en daarna bediende in een Rotterdamse kolenhandel alvorens met ingang van 1887 in dienst te treden bij de firma C. Steinweg, die de directie van het Handelsveem voerde. Bij de vooraanstaande cargadoorsfirma Wambersie & Zoon, waar hij in 1889 kwam, bracht Goudriaan het tot procuratiehouder. In die jaren bleken ook zijn verdiensten ten behoeve van zijn vakgenoten bij de uitoefening van zijn bestuursfunctie als lid en bestuurder van de Vereeniging van Handelsbedienden 'Mercurius'. In 1905 ging hij in op het voorstel van de meer welgestelde en bijna tien jaar jongere ondernemer H.A. van Nievelt jr., wiens kolenhandel annex expeditiebedrijf niet bijzonder meer floreerde, om met hem zaken te gaan doen in het expeditie- en rederijbedrijf. Goudriaan was met Van Nievelt in contact gekomen via diens procuratiehouder J.M. de Rijke, die binnen de Vereeniging 'Mercurius' zijn medebestuurslid was. Goudriaan stelde voor zulk een samenwerking met van Nievelt het uitoefenen van de algemene vrachtvaart als voorwaarde. Een bescheiden bank verleende de ondernemende jongelui een krediet. Zij vormden de firma Van Nievelt, Goudriaan & Co, voor expeditie- en cargadoorswerkzaamheden, die mede de directie op zich nam van een naamloze vennootschap die zich meer op de rederij zou toeleggen. Zulk een vrachtvaartbedrijf was toen ongetwijfeld een waagstuk, waarop vele ondernemingen haar nek hadden gebroken. De leiding van Goudriaan, zijn scherp zakelijk inzicht en zijn gaven om zijn medewerkers van hoog tot laag te bezielen hielpen de jonge zaak over alle moeilijkheden heen. Ook in deze fase van zijn werkzaamheid bleef Goudriaan een leidende figuur in de algemenere organisatie voor havenbelangen. Zo gaf hij de stoot tot de bouw van het merkwaardige kantoorgebouw van de Scheepvaart Vereeniging Zuid aan de Heter de Hoochweg, waarvan W. Kromhout Czn. de architect was en de voltooiing in 1922 plaatsvond. Dezelfde bouwmeester zou ook zijn weidse buitenhuis 'Iepenhof" in Kralingen scheppen, dat hij in 1929 betrok. Toen in 1922 de reders zich van de Scheepvaart Vereeniging afscheidden en een aparte Bond van Werkgevers in de Koopvaardij oprichtten werd Goudriaan gedurende vele jaren diens voorzitter.

Intussen hadden de zaken een steeds hogere vlucht genomen, mede dank zij zeer ruime inkomsten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Anderzijds had deze episode natuurlijk ook grote risico's meegebracht. Om die reden had hij in 1915 een wederzijdse verzekeringsvereniging, De Grote Vrachtvaart Onderlinge, in het leven helpen roepen en vervolgens geleid.

In 1919 voelde hij zich ook sterk genoeg om zijn terrein van de algemene vrachtvaart uit te breiden tot de lijnvaart, een aanvulling die behalve voordelen natuurlijk ook nieuwe risico's meebracht. In dat jaar werd de Holland-Oost-Azië Lijn gesticht, een jaar later ondergebracht in de NV Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij, gevestigd te 's-Gravenhage, waar zijn neef (zoon van zijn broer) Willy de leiding kreeg. In dit zelfde jaar vatte hij de lijnvaart op Zuid-Amerika op, waar het uitvallen der Duitse lijnen lacunes had achtergelaten. Toen bleek ook het bestaande organisatorische kader te bekrompen. De oude firma werd omgezet in een commanditaire vennootschap op aandelen, waarvan Goudriaan enig beherend vennoot werd. De aandelen daarin werden overgenomen door de naamloze vennootschap. Flinke reservefondsen konden worden aangelegd.

Deze gunstige uitkomsten waren ongetwijfeld te danken aan de imponerende leidersgaven van Goudriaan. Hij had een evenwichtig karakter, hetgeen ook bleek uit de wijze waarop hij voor het geestelijk en artistiek leven belangstelling toonde. Hij neigde naar een religieuze levenshouding zonder strikt kerks te zijn; belangstelling voor allerlei vormen van kunst, zonder daarbij de maat uit het oog te verliezen. Zijn genegenheid voor de stad zijner vorming inspireerde hem tot vele gebaren die van burgerzin getuigden. Zo was hij onder meer directeur van de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen. Hij ijverde ook voor het Havenziekenhuis en verschillende andere openbare instellingen, hij droeg ook zorg voor de belangen van de opvarenden op zijn schepen, waarbij een opvoedend element bepaald niet verwaarloosd werd. In het algemeen belang werkte hij krachtig mee bij de bouw, juist vóór de laatste oorlog, van de nieuwe Beurs. Anderszins was hij een hartstochtelijk zeiler en ging hij soms op verre tochten met zijn motorjacht.

Het spreekt vanzelf dat ook 's lands regering gretig gebruik maakte van Goudriaans gaven. Reeds sinds 1911 maakte hij deel uit van commissies die haar moesten voorlichten op verschillende gebieden. Ook behoorde hij in 1926 en 1928 tot de Nederlandse delegatie naar de International Shipping Conference te Londen. In de sfeer van de particuliere organisaties was Goudriaan vele jaren bestuurslid van de Nederlandsche Reedersvereeniging. Hij bezette herhaalde malen als werkgeversgedelegeerde een plaats in de vergaderzaal van het Internationale Arbeidsbureau te Genève. In 1928 volgde zijn benoeming tot een der directeuren van de Baltic en White Sea Conference. Goudriaan trad voorts in vele ondernemingen als commissaris op, zoals De Nederlandsche Bank NV, De Rotterdamsche Droogdok-Maatschappij, de Rotterdamsche Bank Vereeniging, NV Graan-Elevator Maatschappij, Nederlandsche Telegraafmaatschappij Radio-Holland en de NV Spoorijzer te Delft.

Het ligt voor de hand dat ook Goudriaans wijdvertakte scheepvaartbedrijf ernstig leed onder de in 1929 uitgebarsten internationale crisis. Zijn stuursmanskunst heeft zijn onderneming ook door deze zware storm veilig vermogen te loodsen, al waren vele pijnlijke maatregelen onvermijdelijk. Maar het schip strandde niet. Natuurlijk waren daarna de oorlogsjaren vervuld van de ergste moeilijkheden, waaronder zijn houding onberispelijk bleef. In zijn laatste dagen smaakte hij nog juist de voldoening de bezettingstroepen langs zijn buiten over de weg naar Gouda te zien wegtrekken.

L: [P. Penn], Beursbouw Rotterdam 1940 (Rotterdam, 1940); P.J. Bouman, Behouden Vaart 1905-1955. Een halve eeuw scheepvaart. Gedenkboek bij het vijftigjarig bestaan van Van Nievelt, Goudriaan & Co's. Stoomvaart Maatschappij NV te Rotterdam [Rotterdam, 1954]; A.J. Teychiné Stakenburg, 'Jeugdportret van een Rotterdamse reder', in Op de Uitkijk, aan het roer. Tien opstellen over het inspelen op veranderingen in de wereld, uitgegeven ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Van Nievelt, Goudriaan & Co., te Rotterdam [Rotterdam, 1980] 8-16; idem, 'Jeugdportret van een Rotterdamse reder', in Rotterdams Jaarboekje 8e reeks 8 (1980) 256-271.

I: Rotterdams Jaarboekje 8e reeks 8 (1980) afbeelding 68, tegenover pagina 256 [Goudriaan omstreeks 1894].

W.F. Lichtenauer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013