© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.C.A.M. Bots, 'Kaag, Henricus Antonius (1897-1970)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/kaag [12-11-2013]
KAAG, Henricus Antonius (1897-1970)
Kaag, Henricus Antonius, hoogleraar economie (Hoorn 21-12-1897 - Tilburg 6-8-1970). Zoon van Wilhelmus Franciscus Antonius Kaag, tabakshandelaar, en Maria Nicolaia Schaaps. Gehuwd op 29-8-1928 met Maria Anna Laurentia Josephina Mulder. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 7 dochters geboren.
Kaag was afkomstig uit een milieu van bloeiend diaspora-katholicisme. Het sprak daarom vanzelf dat hij tijdens zijn studententijd - van 1916 tot aan zijn doctoraal in 1920 aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam - een actief katholiek studentenleven leidde. Hij was een studievriend van de priester M.J.H. Cobbenhagen, zijn latere collega als hoogleraar te Tilburg. Kaag zette zijn studie in Berlijn, Wenen en Freiburg i.Br. voort, waardoor hij rechtstreeks kennis kon nemen van de opvattingen van economen als Werner Sombart, Othmar Spann, Friedrich von Wieser en Heinrich Pesch S.J. Vervolgens studeerde hij metafysica aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen.
Na een lange studietijd was Kaag werkzaam als economisch journalist voor De Maasbode, eerst als correspondent te Londen en daarna als beursredacteur te Amsterdam. Maar spoedig kreeg zijn loopbaan een andere wending. Reeds in 1927 werd hij op initiatief van Cobbenhagen benoemd tot hoogleraar aan de net opgerichte Katholieke Hoogeschool te Tilburg, hetgeen hij zou blijven tot aan zijn emeritaat in 1968. Tot 1932 bleef het, in afwachting van zijn proefschrift, bij een buitengewoon hoogleraarschap. Hoewel een dissertatie niet tot stand kwam werd hij in dit zelfde jaar Ordinarius. Oorspronkelijk luidde zijn leeropdracht: munt-, krediet- en bankwezen, ondernemings- en bedrijfsfinanciering en handels- en verkeerspolitiek. Na diverse wijzigingen (zie hiervoor Bornewasser onder L) werd de opdracht vanaf 1948 tot 1968: het geld-, krediet- en bankwezen en de economische politiek. Samen met zijn collega Cobbenhagen en prof. F.N.M. Weve o.p. kon Kaag reeds in de eerste decennia richting geven aan het onderwijs van de Katholieke Hogeschool. Met Cobbenhagen was hij van mening dat de ethiek - hoe wezenlijk ook als bestanddeel van een katholieke wetenschappelijke opleiding -voldoende ruimte moest laten aan het specifiekvakwetenschappelijke karakter van de economieopleiding. Met Cobbenhagen en prof. J.E. de Quay vormde Kaag vanaf 1935 de redactie van het toen opgerichte Maandschrift Economie, de spreekbuis van de Tilburgse economen. De eerste jaren was hij de drijvende kracht achter het blad. Hij bleef in de redactie tot zijn overlijden.
In zijn colleges kenmerkte Kaag zich door de behandeling van praktische, actuele onderwerpen, die hij in een breed kader plaatste. Zijn kracht lag niet in systematisch onderbouwde theoretische colleges, maar in uiteenzettingen waarin hij zijn intuïtieve en originele denktrant kon uiten. Op die manier vulde hij Cobbenhagen aan, die een fundamentalistische aanpak van economische vraagstukken had. Deze praktische aanleg bleek ook uit het feit dat Kaag vele commissariaten en adviseurschappen kreeg aangeboden, die hij met succes vervulde: zo was er zij lidmaatschap, vanaf de oprichting in juni 1931, van de Economische Raad, het adviseurschap voor de katholieke werkgevers, en na de Tweede Wereldoorlog tot 1970 het commissariaat en lidmaatschap van de Raad van Toezicht van de Herstelbank, later Nationale Investeringsbank. Tevens was hij niet-ambtelijk adviseur van T.J. Verschuur - van 1929 tot 1934 minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. Ook had hij connecties met M.P.L. Steenberghe, die van 1934 tot 1935 en van 1937 tot 1941 met een korte onderbreking minister van Economische Zaken was. Hij zette zich in voor de totstandkoming van industriebanken en voor de oprichting van de economisch-technologische instituten van Tilburg en Limburg; het Tilburgse instituut telde hem - vanaf 1930 - onder zijn eerste directeuren. Hij is enkele malen aangezocht voor een ministerschap.
In wetenschappelijk opzicht hoorde Kaag in de jaren '30 samen met Cobbenhagen, Weve en prof. C.P.M. Romme tot de verbreiders van de katholieke opvattingen omtrent de sociaal-economische ordening: solidarisme, subsidiariteitsbeginsel en corporatieve ordening van het bedrijfsleven, ontleend aan de Duitse katholieke sociologie (Heinrich Pesch) en in Nederland, onder meer in de vorm van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie-gedachte, geïntroduceerd door de Delftse hoogleraar J.A. Veraart. In de lijn van dit denken toonde Kaag zich tegenstander van Colijns bezuinigings- en aanpassingspolitiek en koos hij voor het standpunt dat er in het economische beleid door de overheid actiever opgetreden diende te worden. In dit verband was hij met oog op de nationale werkgelegenheid vóór handelsprotectie door middel van invoerrechten, tegen de handhaving van de gouden standaard en voor een actieve industrialisatiepolitiek. Ook toonde hij sympathie voor het Plan van den Arbeid (1935) van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. In de jaren '30 en later ook in het kader van zijn werkzaamheden voor de Herstelbank verkondigde hij de opvatting dat herstel van industrie en werkgelegenheid belemmerd werd doordat aan het bankwezen de mogelijkheid ontbrak langlopend industrieel krediet te verlenen.
De neerslag van Kaags ideeën is verspreid over vele tijdschriften, brochures, rapporten, preadviezen en dagbladen. Zijn belangstelling ging uit naar vele onderwerpen: prijspolitiek, conjunctuur, internationaal betalingsverkeer en valutapolitiek, handelspolitiek, bestrijding van de werkloosheid, industrialisatie en industriefinanciering en het sociaal-economisch ordemngsvraagstuk.
Kaag toonde zich een man van pragmatisch improvisatietalent en van weidse en originele, hoewel vaak onuitgewerkt gebleven, ideeën en invallen. De Quay heeft hem 'een man als een sabelhouw' genoemd. Hij woonde en leefde sober en was bereid altijd hulp te bieden aan studenten, afgestudeerden en maatschappelijk minder bedeelden die in problemen waren geraakt. Sinds 1958 heeft Kaag geen colleges meer gegeven in verband met zijn gezondheidstoestand. In de laatste jaren van zijn hoogleraarschap, dat op 1 september 1968 eindigde, nam zijn werkkracht steeds meer af.
P: De bibliotheek van de Katholieke Hogeschool te Tilburg beschikt over een overzicht van zijn publikaties.
L: C.F. Scheffer, J. de Quay en M.P.L. Steenberghe, in Maandblad TAEK1968, 8 (,) 3-7; [Red.], in Maandschrift Economie 34 (1969-1970) 557-558; H.W.J. Bosman, ibidem, 558-559; C.F. Scheffer, in Tilburgs Hogeschoolblad 8 (1970) 1 (28 augustus) 4-5; idem, in De Tijd, 11-8-1970; Katholieke Hogeschool Tilburg I: 1927-1954: economie, ethiek, maatschappij door H. Bornewasser (Baarn, 1978) passim; P.E. de Hen, Actieve en re-actieve industriepolitiek in Nederland in de jaren dertig en tussen 1945 en 1950 (Amsterdam, [1980]) passim.
I: Katholieke Hogeschool Tilburg I: 1927-1954: economie, ethiek, maatschappij door H. Bornewasser (Baarn, 1978) 103.
A.C.A.M. Bots
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013