Kaaij, Willem van der (1831-1918)

 
English | Nederlands

KAAIJ, Willem van der (1831-1918)

Kaaij, Willem van der (bekend onder de naam Van der Kaay), politicus (Alkmaar 5-5-1831 - 's-Gravenhage 29-7-1918). Zoon van Stefanus van der Kaaij, sjouwerman, en Jannetje Dorreman. Gehuwd op 12-8-1857 met Maria Magdalena Biskanter. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Kaaij, Willem van dera

Van der Kaay kreeg, na eerst als bediende in een boekwinkel te hebben gewerkt, op zijn achttiende jaar door een erfenis van een oom de gelegenheid tot verdere studie. Hij doorliep snel de hoogste klassen van de Latijnsche School te Alkmaar en studeerde sinds 1852 in Leiden: korte tijd theologie, daarna rechten. Zijn literaire belangstelling bracht hem in de redactie van de studentenalmanak; hij geraakte bevriend met François Haverschmidt (Piet Paaltjens). In 1857 was hij praeses van het corps.

In dat zelfde jaar promoveerde hij op Latijnse thesen en vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad. Van 1862 tot 1873 was hij er rechter en van 1863 tot 1873 tevens gemeenteraadslid; van 1871 tot 1873 bovendien lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Hij behoorde tot de volgelingen van Thorbecke en schreef in diens geest geregeld in de Alkmaarsche Courant. Ook op ander maatschappelijk terrein was hij actief en hij hield herdenkingstoespraken in 1862 naar aanleiding van Alkmaars ontzet van 1573 en in 1863 ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van onze herkregen onafhankelijkheid.

Van 1873 tot 1892 was Van der Kaay kantonrechter te Leiden; vooral het verzoenende aspect van dit ambt lag hem. Van 1892 tot 1894 was hij raadsheer in het Haagse Gerechtshof. Sinds 1875 werd deze magistratuur gecombineerd met het lidmaatschap van de Tweede Kamer voor Alkmaar, hetgeen toen was toegestaan. Steunend op zijn lokale populariteit werd hij tot en met 1894 steeds herkozen. In de kamer schaarde hij zich achter de nieuwe 'leader', J. Kappeyne van de Coppello, en hij bleef deze ook trouw toen in 1879 de liberale kamerclub in twee groepen uiteenviel. Bij de verkiezingen van 1884 werd de 'Kappeyniaansche fractie' gehalveerd, maar Van der Kaay werd zonder veel moeite herkozen. Korte tijd later werd de liberale eenheid hersteld en in 1891 werd hij voorzitter van de nieuwe liberale kamerclub. Hij behoorde tot de meerderheid der liberalen die zich in 1889 tegen de schoolwet-Mackay, welke staatssubsidie voor de bijzondere lagere scholen mogelijk maakte, bleef verzetten.

Samen met S. van Houten en W.H. de Beaufort diende Van der Kaay in 1893 een amendement op het kieswetsontwerp-Tak van Poortvliet in; zij wilden het kiesrecht verbinden aan belasting, huur, spaarbanksaldo of examen. Dit amendement kwam niet in stemming, maar veroorzaakte wel een breuk in de liberale gelederen. De aanhangers van Tak van Poortvliet verhinderden de herkiezing van Van der Kaay als voorzitter van de kamerclub en vervingen hem door H. Goeman Borgesius. Op 9 maart 1894 stemde Van der Kaay voor het amendement-De Meijier; de aanvaarding daarvan leidde tot intrekking van Taks ontwerp en tot kamerontbinding.

In de daarop volgende verkiezingstrijd versloeg Van der Kaay de radicaal M.W.F. Treub, die door de vooruitstrevende liberalen gesteund werd. In het 'anti-Takkiaanse' kabinet-Röell (1894-1897) was hij minister van Justitie. Als zodanig bereikte hij weinig. Zijn verdediging van het wetsontwerp op de Kamers van Arbeid was zwak; de uiteindelijke wet werd in de praktijk een mislukking. Bij een tussentijdse verkiezing in Alkmaar in april 1897 lukte het hem niet zijn oude zetel te heroveren; bij de algemene verkiezingen in juni bleef hij nog verder bij de vooruitstrevende liberaal E. Fokker achter. Met het aftreden van het kabinet eindigde zijn politieke carrière. Als ambteloos burger schreef hij nog (anoniem) artikelen in de Alkmaarsche Courant en de Nieuwe Rotterdamsche Courant.

Van der Kaay was een gematigd en integer man, beknopt in zijn bewoordingen, solide en ijverig, maar zeker niet briljant. Hij was een oud-liberaal, die wel voelde voor geleidelijke hervormingen in een rustig tempo.

A: Album met brieven etc. in het Gemeentearchief te Alkmaar.

P: Behalve de reeds genoemde: Zijt ge ook al een Kappeyniaan? Brief aan een vriend (Alkmaar, 1883).

L: A. G. de Leeuw, in Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1918-1919. Levensberichten 92-96; W. van der Vlugt, in Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en Rijnland 16 (1919) LXXXVII-XCII; T. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901 ('s-Gravenhage, 1980).

I: L.G. Karper, De 21 Ministers van Justitie naar wie de vergaderzalen zijn vernoemd (Den Haag 1983) 29.

G. Taal †


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013