© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: G.R. Zondergeld, 'Kalma, Douwe (1896-1953)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/kalma [12-11-2013]
KALMA, Douwe (1896-1953)
Kalma, Douwe, Fries schrijver (Boxum, gem. Menaldumadeel 3-4-1896 - Leeuwarden 18-10-1953). Zoon van Petrus (Douwes) Kalma, boer, en Sytske Schukking.
Kalma werd geboren in een protestants gezin en bleef enig kind. Hij verloor zijn vader al in 1907 en woonde met zijn moeder achtereenvolgens in Boxum, Wirdum, Deersum en Rauwerd. Op het Sneker gymnasium, waar hij van 1908 tot 1914 schoolging, vatte hij door de lessen van P. Sipma een grote liefde op voor de Tachtigers. Deze bracht hem ook in aanraking met de Friese letterkunde. In 1913 publiceerde Kalma onder het pseudoniem Priso in Sjlucht en rjucht al een Friese vertaling naar een bewerking van een episch gedicht van de Deense schrijver E. Longé. Na zijn eindexamen ging Kalma theologie studeren in Groningen, maar hij wierp zich met veel meer enthousiasme op de Friese letteren. Na een jaar brak hij zijn studie af, ging in militaire dienst en hield zich een aantal jaren met vrijwel uitsluitend literaire arbeid bezig. Van 1927 tot 1931 studeerde hij in Groningen Engelse taal- en letterkunde. Vervolgens was hij van 1931 tot 1942 leraar Engels in Eindhoven.
Inmiddels was Kalma leider van een nieuwe Friese schrijversgeneratie geworden, een generatie die op zijn initiatief de Jongfriese Beweging genoemd werd. Met een aantal jonge auteurs, onder wie M.H. Bottema en R.P. Sybesma, en met zijn vroegere leraar Sipma had hij in 1915 de Jongfryske Mien-skip opgericht, een vereniging die in de Friese Beweging jarenlang de toon zou aangeven. De Jongfriezen introduceerden in de Friese literatuur, die op dat ogenblik grotendeels in het teken stond van onbeduidende, 'volksaardige' humor en sentimentele romantiek, de verfijnde dichtkunst van de Tachtigers en van hun Engelse voorbeelden Shelley en Keats. Kalma en zijn vrienden schreven voor het eerst in het Fries hele reeksen van sonnetten, die vaak meer epigonistisch dan origineel waren. Toch was dit van grote betekenis voor de ontwikkeling van de kleine Friese letterkunde vanuit het strikt regionale en onpretentieuze naar een echt moderne literatuur, die aan kon sluiten bij de Westeuropese ontwikkelingen. Het optreden van Kalma en zijn Jongfriezen veroorzaakte wel een langdurige strijd met een aantal oudere Friese schrijvers. In een hele reeks scheldkritieken in het genre van Lodewijk van Deyssel ging Kalma hen te lijf in de Leeuwarder Courant, de Nieuwe Sneeker Courant en in enkele geruchtmakende brochures, met name De Jongfryske biweging (1915), Fryslân en de Wrâld (1916), Ljocht en skaed (1916) en De skild fen it selskip (1917). Hij stelde hierin de persoonlijke kunst van de Jongriezen tegenover het populariserende werk van de door hem aldus betitelde volksschrijvers.
Maar Kalma kwam met meer dan literaire kritiek alleen, hij bepleitte ook een veel radicaler nationalisme, dat de politiek niet zou mogen schuwen en de vrije en ongehinderde ontwikkeling van het Friese volk voor zou moeten staan. In een drietal artikelen in De Telegraaf in 1916 had hij zich zelfs duidelijk vóór Engeland en tegen Duitsland uitgesproken. Bovendien zou Friesland meer contact moeten leggen met de Scandinavische volken. Zijn leuze 'Fryslân en de wrald' hield zelfs nog meer in: het betekende ook het openstellen van Friesland voor de culturele ontwikkelingen in de hele wereld. Niet alleen de moderne auteurs, maar ook de klassieke schrijvers zouden door middel van Friese vertalingen bij het Friese volk bekend moeten worden gemaakt. Kalma's eigen lyrisch werk werd in vijf bundels gepubliceerd. Hij is geen meeslepend en oorspronkelijk dichter, zijn klassieke vorming is al te duidelijk merkbaar. In zijn laatste bundels. Sangen (1936) en De Lytse mienskip (1944, herdr. 1954), verliet hij de klassieke voorbeelden en bereikte hij grotere originaliteit door steeds meer van zijn eigen innerlijke gevoelens bloot te leggen. Belangrijker nog waren overigens zijn vertalingen van Homerus, van Ouden Middelengelse epiek, van Dante, Shakespeare, Molière, Schiller, Shelley, Swinburne, Leconte de Lisle, Shaw, Yeats, Lionel Johnson en Tagore. In 1914 was hij al begonnen met de vertaling van het werk van Shakespeare; pas jaren na zijn dood zou het complete werk van deze door hem zeer bewonderde schrijver in acht delen worden gepubliceerd onder de titel Shakespeare's Wurk (Drachten [etc.], 1956-1976). In het door hem in 1917 opgerichte letterkundige maandblad Frisia, waarvan hij vrijwel constant tot de opheffing in 1936 hoofdredacteur zou zijn en waarin hij ook publiceerde onder het pseudoniem Hero Cammingha, leidde hij verschillende buitenlandse schrijvers bij zijn lezers in, o.m. Walt Whitman, Romain Rolland en Tagore.
Verscheidene culturele instellingen werden door Kalma opgericht, zoals het Ynstitüt for Fryske Folksuntjowing (1922), de Fryske Bibleteek (1922) en de Algemiene Fryske Underrjuchtkommisje (1925). Van 1927 tot 1945 was hij redacteur van het orgaan van deze laatste instelling. In 1919 nam hij deel aan de oprichting van het weekblad It Heitelan. Na een conflict met de andere redactieleden richtte hij in 1922 het blad De Nije Mienskip op, dat het onder zijn leiding tot in 1929 volhield. Een poging van hem een nationale concentratie in de Friese Beweging te organiseren rond het tijdschrift De Up-stalbeam (1925) mislukte. Evenmin had hij veel succes met zijn bladen Us striid (1933-1935), Streamingen (1936-1938), De Jongfryske Mienskip (1946-1951) en Lyts Frisia (vanaf 1952). Aan verschillende andere bladen werkte hij mee, zoals For-jit my net, Swanneblommen, Fryslan, Sljucht en rjucht, It Fryske Folk en De Tsjerne, waarin hij soms schreef onder de pseudoniemen Adzer J. Greida en I. de Merw-Manaos.
Kalma ijverde bovendien voor een vernieuwing van het Friese volkstoneel. Zijn eigen dramatische werk bleek echter weinig speelbaar. Het omvat onder meer een vijftal op Schiller geïnspireerde koningsdrama's in verzen (Keningen fan Fryslan, 1949-1951. 2 dl.). Op historisch en literair-historisch terrein was hij ook zeer actief. Zo schreef hij een nationale geschiedenis van al de oorspronkelijk Friese gebieden, Skiednisfan Fryslan (1935, herdr. 1944 en 1965). Naast een drietal verzamelbundels van de Jongfriezen gaf hij in drie delen een overzicht van de moderne Friese letterkunde. De Fryske skriftekennisse fen 1897-1925 (1928-1931. 2 dl.); De Fryske skriftekennisse fen 1876-1897 (1939). Van blijvende betekenis was zijn dissertatie Gysbert Japiks. In stúdzje yn dichterskip (1938), waarop hij promoveerde bij prof. J.M.N. Kapteyn. Het was het eerste in het Fries geschreven proefschrift, en dat is tekenend voor Kalma's pionierschap.
Op politiek gebied wilde hij ook de grote, inspirerende leider zijn, die hij op literair terrein stellig een tijdlang is geweest. Maar hierbij faalde hij danig. Op den duur vervreemdde hij vrijwel al zijn vrienden van zich door zijn zelfingenomen autoritair en wispelturig optreden. Grenzeloze eerzucht deed hem steeds weer nieuwe wegen inslaan. Omdat hij in 1919 de Jongfryske Mienskip in socialistische richting voerde en het nationalisme ervan begon af te zwakken, verlieten de calvinisten de vereniging. Toen Kalma's socialisme steeds meer verwaterde keerden de overtuigde socialisten hem in 1927 de rug toe. In de daarop volgende jaren ontwikkelde Kalma zich in fascistische richting. Maar ook zijn fascisme was zo weinig geprononceerd, dat hij de echte fascisten in de Mienskip niet tevreden stelde. In 1933 kwam het tot een breuk, waardoor Kalma zelfs tijdelijk het leiderschap over de Mienskip verspeelde. Tijdens de oorlog verzoende hij zich weer met hen en werkte hij mee aan verschillende pro-Duitse bladen, als It Fryske Folk, Saxo-Frisia, Het Noorderlanden De Schouw. In 1944 aanvaardde hij, in eerste instantie uit nazihanden, de Härmen Sytstra-prijs, maar later stuurde hij deze terug.
Na de oorlog heeft Kalma, die zich in 1942 van Eindhoven uit weer in Friesland had gevestigd, een viertal maanden in een kamp voor politieke delinquenten doorgebracht zonder overigens daarna voor een Bijzonder Gerechtshof terecht te staan. Wel werd hem door de Ereraad voor de Letterkunde een tijdelijk publikatieverbod (tot 1 april 1953) opgelegd. Hij legde zich hier niet bij neer en begon in 1946 weer te publiceren, waarbij hij zich fel keerde tegen de zuiveringsmaatregelen die hij en anderen in de Friese Beweging moesten ondergaan. Na enkele jaren werd deze, door sommigen als opportunistisch aangemerkte persoon, die in de loop van zijn leven als een kameleon van politieke kleur wisselde, weer door velen in Friesland geaccepteerd en gewaardeerd wegens de grote betekenis die hij, gelet op zijn veelzijdig literair oeuvre voor het culturele leven in Friesland, heeft gehad. Hij stierf ten gevolge van een auto-ongeluk.
A: Handschriften en brieven op het Frysk Letter-kundich Museum en Dokumintaasjesintrum te Leeuwarden. Een deel van de brieven werd uitgegeven in: De briefwiksel tusken Simke Kloosterman en Douwe Kalma. Bisoarge fan dr. Dina Simo-nides (Groningen, 1976), met een aanvulling in Us Wurk 27(1978)4(,)I-XVI.
P: Catalogus der Friesche taal- en letterkunde en overige Friesche geschriften [in de] Provinciale Bibliotheek van Friesland (Leeuwarden, 1941); Repertorium Frieslands verleden. Overzicht van tijdschriftartikelen de Friese geschiedenis betreffende. Samen-gest. door J.J. Kalma (Leeuwarden, 1955).
L: J.J. Hof, Fjirtich jier taelstriid (Dokkum, 1941-1942. 4 dl.) III, IV, passim; A. Wadman, Frieslands dichters, bloemlezing uit Friese lyriek sinds 1880 (Leiden, 1949) 33-37; J. Huizinga, 'Jong-Friesche Lyriek', in Verzamelde Werken (Haarlem, 1951) VIII, 503-518; A. Wadman, 'In skaed oer in feest', in Sneeker Nieuwsblad, 30-10-1953; Ta de contins fan Douwe Kalma (3 April 1896-18 Oktober 1953) (Drachten, 1954); E. Howard Harris, The li-terature of Friesland (Assen, 1956) 56-61; J. Pie-benga, Koarte skiednisfan de Fryske skriftekennisse 2e dr. (Drachten, 1957) 233-239; K. Dijkstra, Oer-settingen yn it Frysk (ca. 1800-1960). Ynventari-searre en (mei it each binammen op de poëzij) kritysk hifke (Drachten, 1962) 202-214; G. W. Nanninga, 'De lytse Mienskip en Douwe Kalma syn foarteam', in Flecht op 'e koai. Stúdzjes oanbean om Prof. Dr. W J. Buma ta syn sechstichste jierdei (Groningen, 1970) 318-329; F. Schurer, 'Koningen nei tritich jier' en 'Douwe Kalma's keningen', in De bûter út De Tjserne. Kritiken, skôgings en bisprekken fan Fryske skriuwers en harren wurk, sammele ut 'De Tsjerne' 1946-1968 (Leeuwarden, 1971) 45-51 en 117-120; W.J. Buma, Wei en wurk fan Douwe Kalma. In oersjoch (Groningen, 1972); K. Dijkstra, Lyts Hanboek fan de Fryske Literatuer (Leeuwarden, 1977) 82-85; Sj. van der Schaaf, Skiednisfan de Fryske biweging (Leeuwarden, 1977) passim; G. R. Zondergeld, De Friese beweging in het tijdvak der beide wereldoorlogen (Leeuwarden, 1978) passim; D. A. Tamminga, Fan hearren en sizzen. Anekdoaten oer Fryske skriuwers fan earder en letter (Leeuwarden, 1981)159-163.
I: Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum, Douwe Kalma (1896-1953) (Leeuwarden 1996) 34 [Kalma ten tijde van zijn leraarschap].
G.R. Zondergeld
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013