Kühler, Wilhelmus Johannes (1874-1946)

 
English | Nederlands

KÜHLER, Wilhelmus Johannes (1874-1946)

Kühler, Wilhelmus Johannes, predikant en hoogleraar (Amsterdam 8-12-1874 - Leiden 18-11-1946). Zoon van Paulus Frans Kühler, commissionair in manufacturen, en Karolina Petronella Wijbrands. Gehuwd op 12-10-1904 met Henderika Lussingh Meursing. Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren.

Kühler bezocht te Amsterdam de lagere school en het stedelijk gymnasium en studeerde van 1892 tot 1897 theologie aan de Universiteit van Amsterdam en het Doopsgezind Seminarium. Hij was achtereenvolgens doopsgezind predikant te West-Terschelling (1897-1902), Meppel (1902-1905) en Leiden (1905-1912). Hij promoveerde bij prof. S. Cramer op een proefschrift Johannes Brinckerinck en het klooster te Diepenveen (Rotterdam, 1908). De moderne devotie behield ook later zijn belangstelling, zo wist hij in een van zijn artikelen duidelijk te maken dat een verloren gegane Vita Gerardi Magni de grondslag vormde van alle levensbeschrijvingen van Geert Grote. Bovendien meende Kühler een rechte lijn te zien van de praktische, weinig dogmatische vroomheid der devotio moderna naar het Nederlandse anabaptisme, een opvatting die overigens niet onaangevochten is gebleven. In het laatste jaar van zijn predikantschap voltooide hij zijn belangwekkende studie Het socinianisme in Nederland (Leiden, 1912). In 1912 werd hij als opvolger van S. Cramer benoemd aan de Universiteit van Amsterdam tot hoogleraar voor de geschiedenis van het christendom na Karel de Grote, bovendien aan het Doopsgezind Seminarium tot hoogleraar voor praktische godgeleerdheid, uitlegging van het Nieuwe Testament en geschiedenis der Doopsgezinden.

Inmiddels publiceerde hij als redacteur van de Doopsgezinde Bijdragen van 1916 tot 1919 een aantal studies, waarin hij o.m. het vreedzame doperdom tegenover het revolutionaire anabaptisme van Munster beklemtoonde. Dit leidde tot een polemiek met zijn neef K. Vos, die een dergelijke scherpe tegenstelling weigerde te erkennen. Deze studies vormden de inleiding tot zijn werk over de geschiedenis van de Nederlandse doopsgezinden, waarvan het eerste deel pas in 1932, het tweede in 1940 en het laatste postuum in 1950 verscheen.

De langzame voortgang in Kühlers publikaties was enerzijds te wijten aan een zekere traagheid, anderzijds toch ook aan huiselijke omstandigheden, zoals de ziekte van zijn echtgenote. Geldzorgen die hierdoor ontstonden verplichtten hem predikbeurten te vervullen en als deskundige bij de eindexamens van hogereburgerscholen op te treden.

Kühler was een typische kamergeleerde, die er niet in slaagde het merendeel van zijn studenten te boeien; bovendien herhaalde hij zijn colleges om de twee jaar. Voorde administratieve beslommeringen die zijn ambt meebracht, voelde hij weinig; het rectoraat van de universiteit weigerde hij te aanvaarden. In de dertig jaren van zijn hoogleraarschap had hij slechts één promovendus, de lutherse predikant W.J. Kooiman, die hem later aan de universiteit zou opvolgen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Kühler weliswaar beslist anti-Duits, maar zijn al te voorzichtige houding in de senaat had lang niet ieders instemming. In 1944 kreeg hij aan het doopsgezind seminarium W. Leendertz als hoogleraar naast zich, voor Kühler een verlichting, omdat zijn gezondheid in die tijd achteruitging. De laatste maanden van zijn leven verbleef hij ten huize van zijn jongste zoon te Leiden, waar hij nog tamelijk onverwacht in het Diaconessenhuis overleed.

P: Behalve de bovengenoemde werken: De beteekenis der dissenters in de kerkgeschiedenis van Nederland. Inaugurele rede (Leiden, 1913); Geschiedenis der Nederlandsche doopsgezinden (Haarlem, 1932-1950. 3 dl.); bijdragen, in De Remonstranten. Gedenkboek bij het 300-jarig bestaan der Remonstrantsche Broederschap... (Leiden, [1919]) 137-158; artikelen, in Doopsgezinde Bijdragen, Teyler 's Theologisch Tijdschrift, Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht en Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis. Volledige bibliografie in het hieronder genoemde Biografisch Lexicon.

L: Chr.P. van Eeghen, in Geschiedenis van de doopsgezinden in Nederland. Gemeentelijk leven 1650-1735 (Haarlem, 1950) 63-79; The Mennonite Encyclopedia (Scottdale (Pennsylvania), 1957) III, 253-254; D. Nauta, 'De Reformatie in Nederland in de historiografie', in Serta historica II (1970) 67; H.W. Meihuizen, 'De beoefening van de doperse geschiedenis in Nederland', in Doopsgezinde Bijdragen N.R. 1 (1975) 24-25; S. B. J. Zilverberg, in Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme (Kampen, 1978)1,113-114.

S.B.J. Zilverberg


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013