© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.L. Heldring, 'Raalte, Ernst van (1892-1975)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/raalte [12-11-2013]
RAALTE, Ernst van (1892-1975)
Raalte, Ernst van, journalist en staatsrechtsgeleerde (Rotterdam 29-7-1892 - 's-Gravenhage 16-11-1975). Zoon van Joseph van Raalte, advocaat en procureur, en Evaline van Raalte. Gehuwd op 15-1-1918 met Ida Estella Mathilda Simons. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren.
Van Raalte groeide op in een gegoed vrijzinnig milieu; een vader die hem in de tijd van de affaire-Dreyfus belangstelling voor de politiek bijbracht; een moeder die hem, aan de hand van Multatuli, een levenslange voorkeur voor lezen meegaf. Hij bezocht eerst het Gymnasium Erasmianum in zijn geboortestad, van de vijfde klas af het Schiedamse. In 1911 kwam hij in Leiden aan, waar hij zich liet inschrijven in de faculteit der rechtsgeleerdheid. Maar de belangstelling voor die discipline kwam pas bij het staatsrecht. Nog als student haalde hij het Weekblad van het recht met een artikel waarin hij een fout in de grondwetsvoorstellen van het kabinet-Cort van der Linden met betrekking tot het kiesrecht voor de Tweede Kamer signaleerde. Ook zijn Leids proefschrift. De minister-president (1917), trok de aandacht, o.a. van A. Kuyper, die als minister-president aan dit ambt een zwaarder accent had gegeven dan volgens velen staatsrechtelijk geoorloofd was. Van Raalte betoogde dat de voorzitter van de ministerraad inderdaad meer was dan een willekeurige portefeuillehouder: iemand die de algemene regeringspolitiek belichaamde en soms op het terrein van de buitenlandse politiek moest optreden. De opvatting van zijn promotor, H. Krabbe, dat de minister-president als een gekozen koning kon worden aangemerkt, deelde hij overigens niet. Pas na de Tweede Wereldoorlog kreeg het minister-presidentschap de formele erkenning die Van Raalte had bepleit. Toen werkte hij ook zijn dissertatie verder uit in een boek dat de moderne ontwikkeling van het premierschap in verscheidene landen beschreef: De ontwikkeling van het minister-presidentschap in Nederland, België, Frankrijk, Engelanden enige andere landen. Een studie van vergelijkend staatsrecht (1954).
Na zijn afstuderen maakte Van Raalte zijn journalistieke entree bij Het Vaderland, waar hij als parlementair redacteur optrad. De hoofdredacteur kon het evenwel niet waarderen dat hij in zijn kolommen van afwijkende inzichten blijk gaf, zodat hij deze functie spoedig weer verliet. De volgende jaren gaf hij afwisselend les op verscheidene middelbare of avondscholen, was hij als wetenschappelijk assistent verbonden aan het Bureau der Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën - van 1-7-1920 tot 1-4-1924 belast met de uitgave van de 'Notulen van den Kabinetsraad en den Raad van Ministers 1830-1870' - en werkte hij als correspondent voor binnen- en buitenlandse bladen. Hij behoorde tot de oprichters van de Buitenlandse Persvereniging.
Intussen ging zijn grote belangstelling uit naar het grensgebied van volken- en staatsrecht. Dit onderwerp koos hij voor een bijdrage aan de afscheidsbundel Staatsrechtelijke opstellen... ('sGravenhage, 1927. 2 dl.) II, 39-59 voor de staatsrechtsgeleerde H. Krabbe. Hierin stelde hij het primaat van het volkenrecht als feit. Meer dan zijn werk als parlementair overzichtschrijver, dat hij later zou hervatten, heeft die brede belangstelling hem een vooraanstaande plaats in de journalistiek bezorgd. Voor het aanhoren van eindelozen debatten in de Kamer had hij het geduld niet. Hij was meer het voorbeeld van de lobbycorrespondent: zijn krant informatie gevend die hij in de wandelgangen had opgepikt. Die inlichtingen kreeg hij omdat hij over 'wisselgeld' beschikte. Dat wil zeggen: Van Raalte kon uit een grote historische kennis van parlementaire en staatsrechtelijke feiten en procedures putten en daardoor, op zijn beurt, zijn informanten zaken vertellen die zij niet wisten. Kortom, hij was een gelijkwaardig gesprekspartner, wiens raad vaak werd ingeroepen, ook weleens door het Koninklijk Huis. Wellicht dat hij, als gevolg daarvan, volgens de latere journalistieke normen soms te veel begrip voor het standpunt van de overheid toonde. In werkelijkheid spaarde hij, wanneer hij dat nodig vond, haar zijn kritiek niet.
Rond de aanvang der jaren '30 leek Van Raaltes voorkeur nog naar het wetenschappelijk onderwijs uit te gaan. In 1927 begon hij met privélessen aan adspiranten voor de buitenlandse dienst, en in 1931 werd hij aan de Universiteit van Amsterdam toegelaten als privaatdocent in het Volkenbondsrecht. Maar in hetzelfde jaar werd hij ook parlementair redacteur van het Algemeen Handelsblad, een functie die hij in 1936 verwisselde voor medewerking aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarmee hij, met tussenpozen, tot zijn dood verbonden bleef. Ongeveer tegelijkertijd verbond hij zich ook aan het Haarlemsch Dagblad, waarvoor hij tot 1957 zou blijven werken. De taakomschrijvingen waarmee hij voor de verschillende kranten (na de oorlog o.a. voor Het Parool) werkte, liepen nogal uiteen. Zo berichtte hij ook bijna elk jaar uit Genève, wanneer daar de Vergadering van de Volkenbond bijeenkwam.
Van Raalte was niet een geboren journalist, in die zin dat hij gemakkelijk leesbaar of zelfs goed schreef. Zijn ingewikkelde zinsconstructies waren bij de redacties berucht. Hij was er zichzelf van bewust en aanvaardde van collega's wier kennis en integriteit hij respecteerde, dat zij verandering in zijn stijl en opbouw aanbrachten. Misschien was dit manco toe te schrijven aan het vele hooi dat hij op zijn vork nam. Oppervlakkigheid was het niet, want vaker dan de meeste journalisten dook hij in de archieven.
De bezettingsjaren is het gezin Van Raalte, zij het verspreid over het land, weten door te komen. Zijn vrouw en hij, beiden joods, leefden enige jaren onder de naam Wijsman in Leiden. Zijn naoorlogse werk vertoonde weer grote verscheidenheid. Zo heeft hij als deken van de parlementaire pers de afstand tussen perstribune en vergaderzaal verkleind, totdat hij eind 1954 aftrad naar aanleiding van een meningsverschil over de vraag of een krant melding mocht maken van door de kamervoorzitter uit de Handelingen geschrapte uitdrukkingen; Van Raalte vond van niet (dit was voordat radio en televisie in de Kamer toegelaten waren!). Ook met zijn boek Het Nederlandse Parlement (1e dr. 1958; 6e dr. 1977), waarin hij een zo ruim mogelijke kring van lezers kennis liet maken met de samenstelling, bevoegdheden en het functioneren van onze volksvertegenwoordiging, heeft hij gepoogd de burger en het parlement dichter tot elkaar te brengen. Tegelijkertijd werkte hij, eerst in de Tuchtraad, later in de Raad voor de Journalistiek, aan de uitwerking van een beroepscode. Zijn specialisme op het grensgebied van staats- en volkenrecht kwam geheel tot zijn recht in de jaren dat de verhouding tot Indonesië en, later, Nieuw-Guinea onderwerp van verwoede binnenlandse strijd was. De wijzigingen van de buitenlandse bepalingen in de Grondwet - het supranationaal karakter van de Europese Gemeenschappen - gaven hem in de jaren '50 menig commentaar in de pen.
In zijn laatste jaren - tijdens de politieke kentering, de 'polarisatie' van de jaren '60 - richtte hij zijn blik toch vooral weer op het binnenland. De problemen veroorzaakt door de huwelijken van de prinsessen lieten hem niet onberoerd, en daarvan getuigde hij in verscheidene publikaties. Van Raalte werd er evenwel niet door tot republikein bekeerd, zoals bleek uit zijn Staatshoofd en ministers...(\971), waarin hij - tegen de opvatting van jongeren die het koningschap wilden ontluisteren, zo niet ontrechten - als zijn overtuiging uitsprak dat het Nederlandse koningschap meer dan een symboolfunctie vervulde - en ook behoorde te vervullen. Kenmerkend overigens - zij het niet zozeer voor Van Raalte als wel voor de tijd waartoe hij behoorde - is dat in dit boek nergens de kwestie-Hofmans (de crisis tussen staatshoofd en kabinet in 1956) met name genoemd wordt. Aan die zelfde eerbied voor het koningschap ontsproot zijn verzet tegen de in die jaren opkomende pleidooien voor een gekozen premier of althans een gekozen formateur. Hoewel zichzelf progressief noemend - vóór de oorlog vrijzinnig-democraat stemmend, erna sympathiserend met de Partij van de Arbeid - ging hij hier niet met de vernieuwers mee.
A: Archief-Van Raalte in Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage met inventaris door J.A.A. Bervoets.
P: Bibliografie in onderstaand Jaarboek...
L: J. Rogier, 'Van Raalte. De man achter de Haagse schermen', in Vrij Nederland, 22-11-1975; N. Cramer, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1979-1980, 59-69.
J.L. Heldring
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013