© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A. Blaauw, 'Rhijn, Pieter Johannes van (1886-1960)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/rhijn [12-11-2013]
RHIJN, Pieter Johannes van (1886-1960)
Rhijn, Pieter Johannes van, astronoom (Gouda 24-3-1886 -Groningen 9-5-1960). Zoon van Cornelis Hendricus van Rhijn, hoogleraar theologie, en Aletta Jacoba Francina Kruijt. Gehuwd op 21-7-1932 met Regnera Louise Geertruid Constantia de Bie. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.
Van Rhijn woonde van jongs af in Groningen, waar zijn vader kort na zijn geboorte benoemd werd tot hoogleraar in de theologie. Hij bezocht er het gymnasium, studeerde er en promoveerde op 9 juli 1915 bij J.C. Kapteyn op een proefschrift Derivation of the change of colour with distance and apparent magnitude... In 1921 volgde hij Kapteyn op als hoogleraar in de sterrenkunde en directeur van het Sterrenkundig Laboratorium. Zijn inaugurele rede op 1 oktober 1921 behandelde Het gravifatieprobleem.
Als leerling, en weldra als nauwe medewerker, van Kapteyn was Van Rhijn grondig geschoold in Kapteyns benadering van het grootste probleem van de structuur van het Melkwegstelsel. Daardoor nam hij al vroeg deel aan de taken die Kapteyn het laboratorium had gesteld: enerzijds het verzamelen van de omvangrijke hoeveelheid waarnemingsgegevens waaruit deze structuur met statistische methoden ontrafeld moest worden; anderzijds de stap voor stap voortschrijdende analyse daarvan. Voor het eerstgenoemde had Kapteyn in 1906 het Plan of selected areas ontworpen en dra daarna een eerste aanzet gegeven tot de ervoor vereiste internationale samenwerking. Van Rhijn heeft het als een van zijn voornaamste levenstaken gezien dit Plan uit te breiden en te helpen realiseren door er steeds meer sterrenwachten, overal ter wereld, bij te betrekken en er ook door het Gronings Laboratorium wezenlijke bijdragen toe te doen leveren. Aldus dankt de sterrenkunde aan Van Rhijn een uitgebreid materiaal van langs systematische weg verkregen waarnemingsgegevens, dat tot op de huidige dag een van de hoekstenen is voor het melkwegonderzoek. Daarnaast hield hij zich geregeld bezig met de analyse van deze en andere gegevens en is zijn naam vooral verbonden gebleven aan de zg. lichtkrachtwet, d.i. de verdelingsfunctie van de intrinsieke helderheden van de sterren. Deze functie speelde niet alleen een essentiële rol bij het structuuronderzoek van het Melkwegstelsel; zij is ook van fundamenteel belang gebleken bij het moderne onderzoek naar het proces van de stervorming. Van Rhijns bepaling ervan is het resultaat van zorgvuldige statistische analyse van de verdelingsfuncties van de schijnbare helderheden van de sterren en van hun verplaatsingen aan de hemel (de zg. eigenbewegingen), gecombineerd met gegevens over afstanden en snelheden in de gezichtslijn. In de moderne sterrenkunde wordt dit resultaat aangeduid als de 'Van Rhijn luminosity function'.
Karakteristiek voor Van Rhijns omvangrijke oeuvre is zijn systematische aanpak. Het doel van het onderzoek stond hem duidelijk voor ogen, en de opeenvolging van stappen die ertoe zouden leiden werd zorgvuldig overwogen en afgewerkt. Een werkwijze die enerzijds weinig ruimte liet voor het inslaan van onverwachte paden, anderzijds de grondigheid van het onderzoek ten goede kwam. Hij bekleedde vele jaren (van 1932 tot 1958) het veel internationale coördinatie vereisende voorzitterschap van de commissie van de Internationale Astronomische Unie belast met de bevordering van het Plan of selected areas.
Van Rhijn was een beminnelijke, bescheiden persoonlijkheid, gevoelig voor de nauwe relaties met collega's in binnen- en buitenland, en uitgesproken wars van onheus eerbetoon. Afgezien van een langdurig studieverblijf op de Mount Wilson Sterrenwacht vóór zijn ambtsaanvaarding in Groningen beperkte hij zich hoofdzakelijk tot buitenlandse contacten op congressen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog trof hem een ernstige ziekte, die hem tot een langdurig maar blijmoedig gedragen verblijf in een sanatorium noopte, waarna hij echter weer vele jaren, ook na zijn emeritaat in 1957, van vruchtbare arbeid genoot - als voorbeeld moge zijn bijdrage 'Classical methods for the determination of luminosity function and density distribution', in het handboek Galactic structure. Ed. by A. Blaauw and M. Schmidt (Chicago, 1965) dienen.
A: Het archief van het Sterrenkundig Laboratorium Kapteyn te Groningen. Vele notitieboeken, alsmede collegedictaten.
P: Vele publikaties in Publications of the Kapteyn Astronomical Lahoratory at Groningen', 'Durchmusterung of selected areas' (met J.C. Kapteyn en E.C. Pickering) in Annals of the astronomical obser-vatory of Harvard college (van 1918 tot 1924); Mount Wilson Catalogue of photographie magnitudes in selected areas, 1-139 (met F.H.Seares enJ.C. Kapteyn) (Washington, 1930); Bergedorfer spektral Durchmusterung... (met A. Schwassmann en, ten dele, L. Flaut) (Bergedorf, 1935-1953).
L: A. Blaauw en J.J. Raimond, in Hemel en dampkring 58 (1960) 137-139; B.J. Bok, 'Two famous Dutch astronomers', in Sky and telescope 20 (1960) 74-76; A. Blaauw, 'De sterrenkunde te Groningen in de periode Van Rhijn, 1921 tot 1957', in Sterrenkunde bekeken. Sterrenkunde aan de Groningse Universiteit vanaf 1614 [Tentoonstellingscatalogus Universiteitsmuseum] (Groningen, 1983) 43-62.
I: Sterrenkunde bekeken. Sterrenkunde aan de Groningse Universiteit vanaf 1614 [Tentoonstellingscatalogus Universiteitsmuseum] (Groningen, 1983) 43.
A. Blaauw
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013