© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.W.J. de Jonge, 'Ruijs, Bonne (1865-1950)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/ruijs [12-11-2013]
RUIJS, Bonne (1865-1950)
Ruijs, Bonne (bekend onder de naam Ruys), planten- en boomkweker (Kampen 29-7-1865 - Amsterdam 24-4-1950). Zoon van Jan Daniel Ruijs, aardewerkfabrikant, en Gezina Berends. Gehuwd op 3-6-1896 met Engelina Gijsberta Fledderus. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 5 dochters geboren.
Bonne Ruys bezocht in zijn woonplaats Dedemsvaart (gem. Avereest) tijdens zijn schooljaren dikwijls de kwekerij 'Tottenham' van A.M.C. Jongkindt Coninck, waardoor zijn liefde voor bloemen en planten gaandeweg ontwaakte. Op 14-jarige leeftijd besloot hij kweker te worden. Om eerst de moderne talen te leren vertrok hij in 1880 naar een kostschool te Brussel. In Dedemsvaart teruggekeerd volgde hij een theoretische en praktische opleiding op de eerder genoemde kwekerij 'Tottenham'. In 1885 kon Ruys als volontair geplaatst worden op de uitgestrekte Engelse vasteplantenkwekerij 'Hale Farm Nurseries' van Thomas S. Ware te Tottenham bij Londen. Daar ontving hij een gedegen opleiding, terwijl hij door zijn ontmoetingen met andere buitenlandse volontairs verschillende vreemde talen leerde spreken. Vervolgens bracht hij een jaar door op een boomkwekerij in Duitsland en werkte hij nog enige tijd bij de groente-, fruit- en zaadkwekerij, annex zaadhandel, van de firma Gebr. Van Namen te Zwijndrecht.
Op 15 maart 1888 vestigde Ruys zich als zelfstandig kweker. Op het landgoed 'Moerheim' in Dedemsvaart, dat eigendom van zijn vader was, begon hij een hectare goede, vochthoudende en humusrijke veengrond in cultuur te brengen. Hoewel hij meer belangstelling had voor het kweken van bomen en sierplanten, begon hij uit zakelijke overwegingen voornamelijk met de teelt van groentezaden, groenten en klein fruit. Reeds dadelijk had hij geluk: in een bed grauwe peulen vond hij een plant met bijzonder grote peulen. De zaden van deze plant bracht hij in 1894 in de handel onder de naam 'Moerheims Reuzenpeul', een variëteit die vooral in Duitsland veel opgang maakte. Na enige tijd moest Ruys het kweken van groenten en vruchten staken, omdat het erg moeilijk was een geregelde afzet te vinden; in die tijd bestonden er nog geen veilingen. Daar planten- en zaadteelt op den duur moeilijk samengingen, werd in 1908 het kweken van zaden gestaakt. In 1924 werd ook de handel in zaden opgeheven en overgedaan aan de firma Turkenburg in Bodegraven.
Al vanaf het begin der vestiging verzamelde Ruys veel vaste planten, die uit verscheidene werelddelen afkomstig waren. In januari 1894 kwam hij uit met de eerste beschrijvende en geïllustreerde catalogus van vaste planten die in Nederland verscheen. Enige jaren later verschenen ook prijscouranten in vreemde talen. Niet alleen het verzamelen, maar ook het winnen van nieuwe soorten en variëteiten sierplanten was een grote liefhebberij van Ruys. In 1899 bracht hij als eerste aanwinst zaden van Campanula persicifolia 'Moerheimi' op de markt. Deze plant werd over de gehele wereld verspreid en heeft er niet weinig toe bijgedragen de reputatie van Moerheim als vasteplantenkwekerij te vestigen. Tijdens Ruys' leven bracht Moerheim ongeveer 120 nieuwe vaste en rotsplanten, alsmede bomen, heesters en coniferen, in de handel. Hieronder bevinden zich hoofdzakelijk variëteiten van Phlox, Delphinium, Astilbe, Lupinus, Primula, Paeonia en Picea. Altijd werden de nieuwigheden ter keuring aangeboden; geen tentoonstelling van enig belang werd gehouden of kwekerij Moerheim deed een belangrijke inzending. Na de Eerste Wereldoorlog zou de plantenteelt een overheersende rol gaan spelen. Naast grote hoeveelheden vaste en rotsplanten vonden ook rozen, sierheesters, sier- en laanbomen, coniferen en vruchtbomen vanuit Dedemsvaart hun weg naar binnen- en buitenland. Niet altijd ging het Ruys voor de wind; tijdens de Eerste Wereldoorlog ondervond de plantenexport veel moeilijkheden. Ruys wist de bakens echter tijdig te verzetten door in 1917 een afdeling tuinarchitectuur aan zijn bedrijf toe te voegen, waardoor de planten geleverd konden worden voor de ontworpen tuinen. Door de uitbreiding van de handel moest de oppervlakte cultuurgrond voortduren vergroot worden. Belangrijke uitbreidingen vonden plaats toen Ruys in 1921 de tien hectaren grote kwekerij 'Tottenham' en in 1927 een aangrenzende buitenplaats overnam. Ten tijde van Ruys' overlijden besloeg de kwekerij ongeveer 40 hectaren.
In 1920 werd Moerheim een (familie) NV met een aanvangskapitaal van f 350.000,-. De directie werd toen gevormd door Ruys en F.L. Rutgers, die in 1924 uittrad; zijn plaats werd toen ingenomen door Ruys' oudste zoon. Jan Daniel. In 1932 trad tevens de jongste zoon, Theodorus, tot de directie toe. Inmiddels stond de afdeling tuinarchitectuur onder leiding van dochter Willemina Jacoba (Mien). Mien Ruys legde op Moerheim voorbeeldtuinen aan, die grote bekendheid zouden krijgen bij plantenliefhebbers. Voorts leidde zij het filiaal van Moerheim in Amsterdam. Ten slotte werd ook zij in 1940 in de directie opgenomen. In 1942 ging Ruys het wat rustiger aan doen. Hij trad toen uit de directie, maar bleef nog tot 1948 als commissaris aan de vennootschap verbonden. Na zijn overlijden in 1950 zetten zijn kinderen en kleinkinderen het bedrijf voort.
Buiten zijn kwekersbedrijf was Ruys eveneens een man van betekenis. In de loop der jaren vervulde hij verschillende functies in de tuinbouwsector. Zo was hij secretaris (1909-1935) en voorzitter (1935-1942) van de Tuinbouw-Onderlinge, van 1908 tot 1919 lid van het Centraal Bestuur van de Nederlandsche Tuinbouwraad en in de jaren 1909-1940 bovendien voorzitter van de Nederlandsche Tuinbouw Handelsvereeniging. Ook schreef hij van tijd tot tijd artikelen in de tuinbouwvakpers. Wegens zijn leveranties aan de paleistuinen te Soestdijk en 't Loo werd hij tot hofleverancier gepromoveerd. In 1904 kreeg hij toestemming Moerheim een 'Koninklijke Kweekerij' te noemen. Wegens zijn verdiensten als kweker vielen hem binnen-en buitenlandse onderscheidingen ten deel.
A: Archiefstukken Moerheim onder berusting van Th. Ruys te Ouderkerk aan de Amstel.
P: 'Jeugdherinneringen van een oude kweker' in Vakblad voor de Bloemisterij, 16-4-1948.
L: v. L. [= A. L. van Laren], 'Onze kweekerijen "Moerheim"', in Onze Tuinen, 22-9-1916; 'Moerheim' ibidem, 1-10-1920; M.C. Karsten, 'Bij het 50-jarig bestaan van "Moerheim"', en F.J. Abbing, 'Gouden jubileum "Moerheim" ', in Weekblad voor de Kon. Ned. Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde, 12-3-1938; H. [= P. Hasselman], '60 jaar Moerheim' in De boomkwekerij, 12-3-1948. Hierachter lijst van nieuwigheden in de loop der jaren door de firma Ruys in de handel gebracht (1899-1946).
I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Collectie ANEFO; Ruys in maart 1928].
A.W.J. de Jonge
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013