© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Gé Vaartjes, 'Bakker, Klaziena (1875-1966)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/bakker [12-11-2013]
BAKKER, Klaziena (1875-1966)
Bakker, Klaziena (bekend onder de naam Ina Boudier-Bakker), schrijfster (Amsterdam 15-4-1875 - Utrecht 26-12-1966). Dochter van Frederik Bakker, hoofdboekhouder, en Aleida Emilia Holm. Gehuwd op 14-8-1902 met Henricus Anthonius Boudier, hoofdambtenaar PTT. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Ina Bakker, een gesloten, teruggetrokken kind, groeide na de dood van twee jongere broertjes eenzaam op in een beschermd, gegoed burgerlijk milieu. Zij doorliep de HBS in Amsterdam, volgde studies Nederlands en Frans (die zij niet voltooide) en was later enige tijd onderwijzeres. Door een toelage van de ouders van haar vriendin Cor Scheltema Beduin kon zij haar baan opgeven om zich toe te leggen op wat zij als kind al wilde: schrijven. Vanaf 1897 verschenen haar eerste, nog nauwelijks literaire, schetsen in kranten en tijdschriften. In die periode geraakte zij sterk onder de invloed van door haar bewonderde buitenlandse schrijvers als Ibsen en Zola, en Nederlandse auteurs als Marcellus Emants en Augusta de Wit. Haar eerste romans, zoals Het beloofde land (1903), en novellenbundels, zoals Machten (1902), vertonen dan ook duidelijk naturalistische en neoromantische sporen. Met haar roman Armoede (1909) vestigde zij haar naam als psychologisch schrijfster. Het boek werd zowel door pers als publiek gunstig ontvangen. Een stroom van romans, novellen en toneelstukken volgde.
Een centraal element in het werk van Ina Boudier-Bakker is de onvolkomenheid van menselijke relaties. De mens kan het diepste in hem niet uiten en is daardoor absoluut eenzaam. Aanvaarding van deze fundamentele eenzaamheid is een levensvoorwaarde. Doorgaans vindt in haar werk een verzoening met het lot plaats, waardoor vrijwel nergens sprake is van volkomen uitzichtloosheid. Maatschappelijk of politiek engagement zoekt men in haar werk tevergeefs (een uitzondering vormt de brochure De moderne vrouw en haar tekort, uit 1921, waarin zij haar visie op de vrouwenemancipatie neerlegde). Belangrijke persoonlijke en literaire contacten onderhield Ina Boudier-Bakker onder meer met P.C. Boutens, Lodewijk van Deyssel, Hans Edinga, Kitty de Josselin de Jong, Frans Mijnssen, Top Naeff, P.H. Ritter jr., Herman Robbers en Annie Salomons.
In 1924 verscheen De straat, haar meesterwerk. De pers prees haar verrassende beheersing van stijl, thematiek en structuur in deze gecomprimeerde novelle. De straat is gesitueerd in Vianen, waar de Boudiers van 1917 tot 1922 woonden. Zij stelde de kleinsteedse bekrompenheid aan de kaak, wat de nodige weerstanden opriep. Populair bij het grote publiek werd deze novelle niet. Dit geldt wel voor de uitvoerige, doch zeker niet volmaakte roman De klop op de deur, waarmee de schrijfster in 1930 haar grootste lezerssucces beleefde. Het publiek stoorde zich niet aan de chaotische structuur en had vooral oog voor het familieverhaal.
Vooral in de eerste decennia van deze eeuw had Ina Boudier-Bakker veel waardering ontmoet. Maar omstreeks 1930 deden nieuwe literatuuropvattingen het tij keren. In 1935 was Ina Boudier-Bakker zelfs het middelpunt van een literair schandaal, nadat Menno ter Braak haar van plagiaat in haar historische roman Vrouw Jacob beschuldigd had (Verzameld werk. V, 609-624). Zij had grote fragmenten uit haar bron - F. von Löher, Jakobäa von Bayern und ihre Zeit (Nördlingen, 1862-1869. 2 dl.) - in samenhang met de vertaling van J. Margadant bijna 'natuurgetrouw' gekopieerd. De schrijfster, verbitterd, verweerde zich op onredelijke wijze. De rel die volgde, heeft niet alleen haar reputatie maar ook haar zelfvertrouwen ernstig geschaad. Echt met plezier heeft zij hierna vrijwel niet meer geschreven; de gedachte aan - mogelijk negatieve recensies maakte haar onzeker en bedierf haar schrijfvreugde. Een andere zware slag trof haar in 1938 door de dood van haar hartsvriendin Cor van Beverwijk-Scheltema Beduin, die al haar wordend werk kritisch begeleid had.
De Tweede Wereldoorlog leek zelfs bijna al haar creativiteit te hebben gedoofd. Zij schreef slechts zwakke oorlogsverzen, die in 1945 onder de titel Geeft acht! in boekvorm uitkwamen. Verder hield zij een uitvoerig dagboek bij, dat in 1975 met een woord vooraf van Hans Edinga zou worden gepubliceerd (Met de tanden op elkaar). Legale publikatie zou voor haar trouwens spoedig onmogelijk worden door haar principiële weigering lid te worden van de in de bezettingstijd door Duitsers en NSB'ers doorgezette Kultuurkamer. Ook na de oorlog duurde het lang voor zij weer tot schrijven kwam. De ziekte en dood van haar man, in 1952, betekenden opnieuw een stagnatie, evenals eigen ziekte. Toch publiceerde zij nog enkele werken, waarvan haar novelle met sterk autobiografische inslag Kleine Kruisvaart (1955) en haar novelle Finale (1957) hoogtepunten uit haar hele oeuvre genoemd kunnen worden. Beide werken vielen op door hun moderne, geconcentreerde vorm en stijl. De schrijfster bleek zich te hebben vernieuwd. De jaren '50 brachten weer uiterst lovende kritieken, met name van Jan Greshoff.
Ina, altijd al zwaarmoedig van aard en zeer gesloten, werd na de dood van haar man nog melancholieker en kwetsbaarder. Alles wat zij tijdens haar lange leven aan onuitgesproken emoties had opgespaard, begon zij te herbeleven. Ten opzichte van lang geleden gestorven familieleden groeide vermeend zelfverwijt. Ondanks alles trachtte zij, met een voor haar karakteristieke ironie en zelfspot, haar levensmoed te behouden. Zoals altijd vond zij slechts rust en steun in haar werk, waarin zij haar - voor de buitenwereld zorgvuldig verborgen - emoties kon uiten. In november 1964 ontving zij de Tollensprijs voor haar gehele oeuvre. Twee jaar later kwam de dood voor haar, fysiek en psychisch uitgeput, als een verlossing.
De aandacht voor haar werk verslapte daarna snel. Bij veel Nederlanders leeft zij voort als de schrijfster van De klop op de deur. Haar betekenis moet echter niet zozeer gezien worden in de enkele familieroman die zij schreef - en die haar tijdens haar leven enerzijds populariteit, anderzijds verguizing opleverde - maar eerder in haar talrijke gave novellen en verhalen, die juist altijd minder aandacht gekregen hebben. Deze lijden niet aan wat haar uitvoerige romans voor veel lezers moeilijk leesbaar maken: een wijdlopige stijl, niet-functionele details en het ontbreken van een centrale gedachte.
A: Collectie Boudier-Bakker met o.a. haar manuscripten en brieven in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage; verzameling van o.a. familiedocumenten en foto's in gemeentearchief te Vianen; verzameling bestaande uit o.a. brieven, kladmanuscripten, familiedocumenten en adversaria in collectie - G.M.C. Vaartjes te Boskoop.
P: Behalve de in de tekst genoemde werken: o.a. Kinderen (novellen, 1905); Het spiegeltje (roman, 1917); Aan den overkant (roman, 1920); De eeuwige andere (roman, 1959). Zie voor een volledige bibliografie van alle in boekvorm verschenen publikaties in onder L genoemde doctoraal scriptie van G.M.C. Vaartjes.
L: P.H. Ritter jr.. De vertelster weerspiegeld. Leven en werken van Ina Boudier-Bakker (Amsterdam, 1931); M. ter Braak, 'Ina Boudier-Bakker zestig jaar', in Het Vaderland, 13-4-1935; A. Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandsche romanschrijfster na 1880 2e dr. (Amsterdam, 1936); Ina Boudier-Bakker tachtig jaar. Een album amicorum met bijdr. van C.J.A. de Ranitz, H. van Booven, N.A. Bruining [et al.] (Amsterdam, 1955); G. Stuiveling, in De Gids 130 (1967) I, 105-107; H. Edinga, Tien huizen, duizend levens. Het leven van Ina Boudier-Bakker (Amsterdam, 1969); G. Vaartjes, 'In zijn werk spreekt een mens verborgen zich uit, en dat is een verlossing...'. Het wezen van het schrijverschap van Ina Boudier-Bakker. Doctoraal scriptie Leiden, 1982. Aanwezig in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 218.
Gé Vaartjes
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013