© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: M.B.W. Broekema, 'Bazel, Karel Petrus Cornelis de (1869-1923)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/bazel [12-11-2013]
BAZEL, Karel Petrus Cornelis de (1869-1923)
Bazel, Karel Petrus Cornelis de, architect (Helder, thans Den Helder 14-2-1869 - Amsterdam 28-11-1923). Zoon van Karel Pieter Cornelis de Bazel, conciërge van het ministerie van Marine, en Petronella Elisabeth Koch. Gehuwd op 26-9-1895 met Maria Wilhelmina Gesina Oosschot. Uit dit huwelijk werden 4 dochters geboren.
De Bazel, die uit een eenvoudig milieu kwam, bezocht slechts de lagere school en ging vervolgens bij een timmerman in de leer. Op dertienjarige leeftijd liet hij zich inschrijven voor een avondcursus bouwkunde aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Hier kreeg hij les van H.P. Vogel, die een uitgesproken voorkeur voor het neoclassicisme aan de dag legde, en van J.H.A. Mialaret, een aanhanger van de Franse architect E.M. Viollet-le-Duc. Hoewel De Bazel tijdens zijn academietijd achtereenvolgens onder invloed stond van een classicist (Vogel) en een neogoticus (Mialaret) zou hij geen van deze kanten opgaan, maar een geheel eigen stijl ontwikkelen.
Nadat hij de opleiding aan de academie had voltooid kreeg hij in 1888 een aanstelling als tekenaar bij het Haagse architectenbureau J. J. van Nieukerken. Reeds in 1889 verhuisde hij echter naar Amsterdam om te werken bij het architectenbureau P.J.H. Cuypers, waar hij o.a. J.L.M. Lauweriks ontmoette, een bouwkundige die bij De Bazels verdere werk nog een belangrijke rol zou spelen. Cuypers, die zeer onder de indruk was van de kwaliteiten van De Bazel, stelde hem in 1890 aan als opzichter bij de bouw van de St. Vituskerk te Hilversum. Een ernstige ziekte aan het einde van dit zelfde jaar leek deze loopbaan ernstig te hinderen, maar nadat hij een zogenaamde 'Kneipp'-kuur in Duitsland had ondergaan kon hij toch na terugkeer in Nederland chef de bureau van Cuypers' Amsterdamse bureau worden. Tevens volgde hij toen tussen 1892 en 1894 als aanvulling op zijn bouwkundige opleiding een avondcursus modeltekenen aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam.
In 1894 werden De Bazel en Lauweriks lid van de ethisch-anarchistische, later theosofische, vereniging Wie Denkt Overwint. Voor het blad van deze vereniging Licht en waarheid maakten beiden tussen 1894 en 1895 een groot aantal illustraties, die voornamelijk een ethische, antiklerikale en anarchistische strekking hadden. Mede onder invloed van de oprichter van Wie Denkt Overwint, de predikant W. Meng, werd De Bazel in 1894 lid van de Theosofische Vereeniging. Dit lidmaatschap werd een van de aanleidingen voor een breuk met de overtuigd rooms-katholieke Cuypers. In 1895 verlieten De Bazel en Lauweriks dan Cuypers' bureau en richtten een atelier voor architectuur, kunstnijverheid en decoratieve kunsten op, dat tot 1900 zou bestaan. Van dit atelier ging op het gebied van de interieurkunst een grote invloed uit, en het kan beschouwd worden als voorloper van de firma's Arts and Crafts en 't Binnenhuis. De stijl van De Bazel, die vóór 1900 voornamelijk als versieringskunstenaar en meubelontwerper werkzaam was, werd in deze jaren gekenmerkt door beweeglijkheid en door een veelvuldige toepassing van gestileerde ornamenten. De inspiratie hiervoor had hij in 1893 opgedaan tijdens een zesweekse reis naar Londen, waar hij samen met Lauweriks in het Brits Museum tekeningen maakte van Egyptische en Assyrische kunst. Het vroegste voorbeeld van zijn door de Oudheid geïnspireerde stijl is een ontwerp voor een titelvignet dat hij in 1894 had ingezonden op een door het Bouwkundig weekblad uitgeschreven prijsvraag.
De Bazel bewoog zich echter niet alleen op het gebied van de versieringskunst. Uit de jaren '90 dateren enkele architectuurontwerpen die een grote originaliteit vertonen. Zijn belangstelling voor de architectuur blijkt daarnaast uit zijn lidmaatschap van het genootschap Architectura et Amicitia, waarvan hij in 1899 bestuurslid en nog in dat zelfde jaar voorzitter werd. Bovendien zat hij vanaf 1897 in de redactie van het bouwkundig tijdschrift Architectura. De Bazel trachtte bovendien zijn esthetische en levensbeschouwelijke denkbeelden uit te dragen door in 1897 de functie van leraar aan de School voor Kunstnijverheid te Haarlem te aanvaarden en door het starten van een zogenaamde Vâhana-cursus, waar onder andere het ontwerpen met behulp van driehoeken werd onderwezen. In 1900 werd hij leraar aan de Amsterdamse Quellinusschool, waar hij les gaf in ornamenttekenen aan bouwkundigen en beeldhouwers.
In 1900 werd De Bazel opnieuw ernstig ziek en verbleef hij enige tijd in een sanatorium te Putten. Eenmaal enigszins hersteld zou hij zich steeds meer op bouwkundig gebied gaan bewegen. De interieurkunst bleef echter ook in deze periode zijn grote belangstelling houden, en in 1904 richtte hij samen met C.A. Oosschot en K. van Leeuwen het meubelatelier De Ploeg op. De oprichting van De Ploeg werd mede ingegeven door het bezwaar dat De Bazel had tegen de commerciële werkwijze bij 't Binnenhuis. De meubelen die in de beginperiode van het atelier naar ontwerp van De Bazel en Van Leeuwen werden vervaardigd tonen eenvoudige en strakke vormen, die grote overeenkomst vertonen met door H.P. Berlage ontworpen meubelen. Nadat Van Leeuwen De Ploeg in 1906 had verlaten waren de ontwerpen uitsluitend van De Bazel afkomstig. Een goed voorbeeld van de produktie uit deze periode is de in 1909 voor prinses Juliana vervaardigde wieg. Dit meubel wordt gekenmerkt door kostbare materialen en door een rijke toepassing van het ornament.
In 1905 maakte De Bazel een ontwerp voor een in de Haagse duinen te bouwen wereldhoofdstad. Door deze plannen, die overigens mede door gebrek aan belangstelling van de Nederlandse regering niet verwezenlijkt werden, kreeg wel zijn naam internationale bekendheid. Hoewel De Bazel ook in Nederland algemeen als een belangrijk architect werd beschouwd en in 1909 tot voorzitter van de Bond van Nederlandsche Architecten werd benoemd, kreeg hij in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog geen opdrachten voor grote projecten. Hij bouwde in deze periode voornamelijk op Engelse voorbeelden geïnspireerde landhuizen, waarvan het huis De Maerle te Huizen het beste voorbeeld vormt. In 1913 deed De Bazel mee aan de prijsvraag voor een nieuw Rotterdams stadhuis. Hoewel zijn ontwerp positief werd ontvangen gaf men toch de voorkeur aan het meer traditionele ontwerp van prof. Henri Evers.
Van De Bazels wel uitgevoerde bouwwerken kunnen onder andere het gebouw van de Heidemaatschappij te Arnhem (1912), huizenblokken voor arbeiders in Bussum en Amsterdam (1913 -1916) en het hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (1920-1926) te Amsterdam worden genoemd. Bij dit laatste bouwwerk, dat als het belangrijkste gebouw uit de jaren twintig en als het grootste van de door De Bazel verwezenlijkte projecten beschouwd kan worden, werden opnieuw veelvuldig Egyptische en Assyrische motieven toegepast. Het ruim 100 m. lange gebouw is voorzien van een betonskelet dat, in tegenstelling tot Berlages kantoorgebouw voor De Nederlanden van 1845 in Den Haag (1930), door een omkleding van natuur- en baksteen aan het gezicht is onttrokken. Als gevolg van gelukkig gekozen verhoudingen maakt de lange voorgevel een levendige indruk. Deze indruk wordt nog versterkt door het afwisselend gebruik van natuur- en baksteen en door de rijke toepassing van beeldhouwwerk.
Hoewel De Bazel vanaf het begin van zijn loopbaan door verschillende stromingen is beïnvloed kan zijn werk tot 1900 als vernieuwend worden beschouwd. Gewezen is reeds op de invloed van de neogotiek. Daarnaast speelden Egyptische en Assyrische ornamenten, gecombineerd met o.a. Indonesische batikpatronen en vormen van Art Nouveau, een rol bij zijn vroege ontwerpen. Hierna volgde een periode waarin De Bazel, door het ontwikkelen en toepassen van geometrische vormen, een op proportiesystemen gegrondveste architectuur trachtte te ontwikkelen. Zo was bijv. de driehoek het uitgangspunt bij zijn niet verwezenlijkte ontwerpen voor een Algemeene badinrichting (1895), een Algemeen bibliotheekgebouw (1895) en voor een Genootschapsgebouw voor architecten (1897). Deze door De Bazel toegepaste ontwerpmethode heeft Berlage beïnvloed bij zijn uiteindelijk ontwerp voor de Amsterdamse koopmansbeurs(1898).
Na 1900 stapte De Bazel van het gebruik van driehoeken af en nam voornamelijk het vierkant als uitgangspunt. Stilistisch oriënteerde De Bazel zich na de eeuwwisseling op voorbeelden uit de 17de-eeuwse Nederlandse classicistische architectuur. Door het overnemen van deze stijlelementen maakte De Bazels latere ontwerpen, die gekenmerkt worden door een zeker traditionalisme, een typisch Nederlandse indruk. Van beïnvloeding door stromingen als De Stijl of de Amsterdamse school is geen sprake. In deze periode ging vooral op het gebied van de woonhuisbouw een grote invloed van hem uit. Kenmerken als hoge daken met de voor De Bazel typische dakkapellen en in het metselwerk verwerkte meanderpatronen zijn bij tal van Nederlandse villa's uit de eerste decennia van deze eeuw terug te vinden.
A: De Bazel-archief (tekeningen en correspondentie) in het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst te Amsterdam.
P: Bibliografie in onder L genoemd werk van Reinink.
L: Publikaties over de Bazel in A.W. Reinink, K.P.C. de Bazel, architect (Leiden, 1965) 227-229; Architectura. Nederlandse architectuur, 1893-1918 (Amsterdam, 1975). Uitg. voor het Architectuur Museum te Amsterdam als begeleiding van de tentoonstelling Architectura van 5 sept. t/m 16 nov. 1975; Kunstenaren der idee. Symbolische tendensen in Nederland, ca. 1880 -1930. Carel Blotkamp [et al.] (Den Haag, 1978). Catalogi Haagsch Gemeentemuseum: 132; 'Leerdam-glas naar ontwerp van De Bazel', in Antiek 14 (1980) 10 (mei) 641 - 652; F. Leidelmeijer en D. van der Cingel, Art nouveau en art deco in Nederland ([Amsterdam], 1983).
I: Yvonne Brentjens, K.P.C. de Bazel (1869-1923). Ontwerpen voor het interieur (Zwolle [etc.] 2006) afbeelding tegenover titelblad [De Bazel omstreeks 1915].
M.B.W. Broekema
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013