© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.J.Ph.G.Kaajan, 'Boeijinga, Berend Tobia (1886-1969)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/boeijinga [12-11-2013]
BOEIJINGA, Berend Tobia (1886-1969)
Boeijinga, Berend Tobia (bekend onder de naam Boeyinga), architect (Noord-Scharwoude 27-3-1886 - Amsterdam 6-11-1969). Zoon van Johannes Boeijinga, predikant, en Sjoukje Groeneveld. Gehuwd op 23-4-1913 met Adriana Anthonia Gunst. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 3 dochters geboren. Na echtscheiding (5-11-1929) gehuwd op 5-2-1930 met Hendrika Helena Maria (Molly) Melius (1898-1994), letterkundige. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.
Boeyinga was het tweede kind en de oudste van drie zonen van een gereformeerd predikantengezin. Hij doorliep de ambachtschool en de burgeravondschool te Middelburg, vaak gecombineerd met het volgen van cursussen en privaatlessen. Ook na die begintijd behaalde hij eerst verscheidene ambachtelijke diploma's om zich daarna in 1909 in Amsterdam te vestigen en zich daar vooral bij de architecten Ed. Cuypers en M. de Klerk praktisch te bekwamen, terwijl hij theoretisch de cursus volgde voor Voortgezet en Hooger Bouwkunst Onderricht (VHBO) In 1919 rondde Boeyinga onder leiding van J.M. van der Mey zijn studie af met een fantasieontwerp voor een nieuw gebouw der Staten-Generaal, dat in de vakpers de aandacht trok.
In de jaren 1921-1926 was Boeyinga architect bij de Gemeentelijke Woningdienst te Amsterdam en als zodanig ontwerper van de stadsuitbreidingen in de Tuindorpen van Amsterdam-Noord en -West. Gelijktijdig was hij architect-leider van de Advies-Commissie voor Bouwontwerpen en Uitbreidingsplannen in Noord-Holland, waarvan hij na 1926 lid bleef. Op den duur schonk hem dit gemeentewerk, waarbij de architect veelal anoniem bleef, geen voldoening. In 1923 deed hij mee aan een prijsvraagontwerp voor een kerk aan de Wittenkade te Amsterdam, dat met een gedeelde tweede prijs werd bekroond. Dit ontwerp was gebaseerd op theorieën door hem in zijn boek Kerkbouw voor den Protestantschen Eeredienst vastgelegd, waarvoor Onze Eeredienst (Kampen, 1911) van A. Kuyper het uitgangspunt vormde. Kuyper was uitgegaan van een amfitheatersgewijze opstelling der banken rond de kansel, terwijl de avondmaalstafel en het doopvont permanent op het podium opgesteld moesten staan. Om dit te bereiken introduceerde Boeyinga de waaiervorm als plattegrond. Deze bestond uit drie schepen, die elkaar onder een scherpe hoek in één punt, de kansel, troffen, waardoor alle gemeenteleden hier even goed zicht op hadden en de ruimte optimaal werd benut. De gevolgen van een dergelijk interieur waren voor de architectuur van het exterieur de drie voor Boeyinga zo kenmerkende hoge puntgevels en de snijdende zadeldaken, die intern een gecompliceerd houten gewelfconstructie noodzakelijk maakten.
Dank zij deze tweede prijs ontving Boeyinga in 1925 opdrachten voor kerkbouw in de Waalstraat te Amsterdam en in Haarlem, zodat hij zich in 1926 als particulier architect te Amsterdam kon vestigen. Zijn eerder niet uitgevoerde ontwerp uit 1920 voor een kerk in Koog-Zaandijk werd in 1926 in gewijzigde vorm in Bergen (Nh) gerealiseerd en geldt als een van zijn meest oorspronkelijke. Hierna volgden de bouwopdrachten elkaar snel op. Anders dan bij zijn grotere kerken, zoals te Bergen op Zoom (1928) en Rotterdam-Hillevliet (1929 met R. J. Hoogeveen), die eveneens een waaiervorm hadden, koos Boeyinga bij de kleinere kerken zoals te IJsselmuiden (1933) en Haarlem-Noord (1935) voor zaalkerken met lage zijmuren en een hoog zadeldak met een torentje. De Waalkerk (1936) zou zijn laatste kerk met een waaiervorm zijn. Voor de bouw van een zaalkerk te Wassenaar met een hoge zadeldaktoren (1939) ging hij voor het eerst van de vroegchristelijke basiliek uit. Hij was toen voorzitter van de op zijn initiatief door het Instituut voor Religieuze en Kerkelijke Kunst in 1938 te Utrecht opgerichte studiering "Eeredienst en Kerkbouw", die in samenspraak met theologen onder invloed van de Liturgische Beweging naar het ideale kerkgebouw zocht. Na de oorlog bouwde Boeyinga zelf vier kerken, te 's-Gravenhage (1947), Amsterdam (1954), De Purmer (1961) en St. Maarten (1964), en in samenwerking met A. Warnaar construeerde hij nog de kerken in Maassluis (1955) en Egmond aan Zee (1958). Alles bijeen werden door hem drie hervormde en vijftien gereformeerde kerken gebouwd. Boeyinga's vooroorlogse ontwerpen waren vrijwel alle in de stijl van de Amsterdamse School. Enkel de Waalkerk en de Wassenaarse kerk, die in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid, respectievelijk in die van de Delftse School werden gebouwd, vormden een uitzondering. De naoorlogse ontwerpen waren alle zaalkerken met hoge zijmuren, daarbinnen een ruim liturgisch centrum en daaromheen in de lengte- of in de breedteas opgestelde bankengroepen.
Boeyinga's werkzaamheden bleven niet tot de moderne kerkbouw beperkt. Zo was hij ook betrokken bij door oorlogsschade getroffen gebouwen, o.a. ook oudere monumenten zoals de Eusebiuskerk en de Stadswaag te Arnhem en de St. Cunerakerk en -toren in Rhenen (voltooid door ir. D. Wijma). Naast kerkbouw en -restauratie hield Boeyinga zich ook bezig met de bouw van landhuizen, woningen, kantoren, een fabriek, een huishoudschool (met A. Warnaar) en gebouwen voor instellingen. Het bekendst hiervan zijn het Centraal Administratiegebouw van de Stichting "Vrederust" te Bergen op Zoom (1930/1931) en de laboratoria van de Vrije Universiteit te Amsterdam aan de Lairessestraat (1931/1932).
Op zijn vakgebied bekleedde Boeyinga talrijke bestuurlijke functies. Zo was hij sinds 1920 bestuurslid van het genootschap 'Architectura et Amicitia' en redactielid van het door dit genootschap uitgegeven weekblad Architectura; van 1922 tot 1934 secretaris van de Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en Verwante Kunsten van het Uitvoerend Comité van de tentoonstelling 'Parijs 1925', waarvan hij toen de Médaille d'argent de la République Française voor architectuurontwerpen ontving. Ook was hij lid van de Schoonheidscommissies van Velzen, Haarlem en Amsterdam. Ook de BNA - sedert zijn lidmaatschap in 1924 - heeft veel aan hem te danken, o.a. in de secretarisfunctie van 1939 tot 1952 en bij zijn redactielidmaatschap van het Bouwkundig Weekblad Architectura (1939-1941). Na zijn secretariaatswerkzaamheden was hij tot 1958 lid van de Architectenraad. Ook bleken Boeyinga's talenten voor het geven van onderwijs: bijvoorbeeld als docent kerkbouw bij de VHBO en als directeur van de Academie van Bouwkunst te Amsterdam (1941 -1949).
In zijn persoonlijk leven en werk werd Boeyinga gedragen door zijn geloof. Door ziekte van zijn vrouw leefde hij met zijn drie dochters vijf jaar lang gesepareerd van haar alvorens hij hertrouwde. Kerkelijk was voor hem van belang dat hij bij het conflict-Geelkerken in 1926 het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken in Nederland opzegde en zich in 1930 aansloot bij de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband, die in 1946 in de Ned. Herv. Kerk opging. Pas in zijn laatste levensjaar keerde Boeyinga tot het 'geloof zijner vaaderen' terug en werd hij opnieuw synodaal gereformeerd.
A: Het tekeningenarchief bevindt zich in het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst te Amsterdam.
P: Behalve het reeds genoemde boek een onvolledige bibliografie in onder L genoemd werk van G. Fanelli, diverse grotere en kleinere artikelen in Architectura van 1922 tot 1924 en in Bouwkundig Weekblad Architectura van 1924 tot 1952: Kerkbouw en de kerk aan den Kloppersingel te Haarlem [Haarlem, 1927]. Lezing gehouden op 30 september 1927 voor de leden van de Gereformeerde Kerk te Haarlem; 'De Waalkerk te Amsterdam voor de Gereformeerde Kerk', in De Standaard, 21-2-1936; Kerkbouw. Ontwerpen van den studiekring "Eeredienst en kerkbouw"... 1942-1943. Inl. van D. Jansen. Beschrijving... door B. T. Boeyinga (Arnhem, 1943); St. Cunerakerk en toren te Rhenen. Vernielingen en herstellingen in onze eeuw (Amsterdam, [1962]). In stencil aanwezig in Gemeentearchief Rhenen.
L: H.G. Cannegieter, 'Berend Tobia Boeyinga', in Morks magazijn 30 (1928) 394-406; A.J. van der Steur, 'B. T. Boeyinga, zeventig jaar, 27-3-'56', in Bouwkundig Weekblad 74 (1956) 163-164; 'Een gesprek met B.T. Boeyinga, architect te Amsterdam', in Cobouw 105 (1961) 12 (24 maart) 1e blad 3; Trouw. 11-11-1969; J.W. Dinger, in Bouwkundig Weekblad 87 (1969) 588; G. Fanelli, Moderne architectuur in Nederland 1900-1940 ('s-Gravenhage, 1978); Honderdvijftig jaar gereformeerde kerkbouw [red. Regn. Steensma, C.A. van Swigchem] (Kampen, 1986).
I: R. van Beekum, Amsterdamse School architect B.T. Boeyinga 1886-1969 [Tentoonstellingscatalogus] (Bussum 2003) 81 [Boeijinga in 1952].
H.J.Ph.G.Kaajan
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013