Dommelen, Johannes Sebastianus Engelbertus van (1878-1942)

 
English | Nederlands

DOMMELEN, Johannes Sebastianus Engelbertus van (1878-1942)

Dommelen, Johannes Sebastianus Engelbertus van (Jan), toneel-, filmacteur en -regisseur (Amsterdam 28-4-1878 - Santpoort 26-10-1942). Zoon van Carolus Christiaan (Charles) van Dommelen, toneelspeler, en Anna van Duijl. Gehuwd op 10-11-1904 met Margaretha Josina Josephine Anjelier. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na echtscheiding (23-9-1910) gehuwd op 15-11-1918 met Johanna de Vries. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. afbeelding van Dommelen, Johannes Sebastianus Engelbertus van

Van de negen kinderen van de acteur Charles van Dommelen zijn er vier, Frits (1867 - 1932), Caroline (1874-1957), Jan en ten slotte Louis (1885-1970), in de voetsporen van hun vader getreden.

Zijn eerste toneelervaring heeft Jan onzichtbaar opgedaan onder een groen geschilderd zeildoek waar hij, door golfbewegingen te maken, een storm op zee moest suggereren. In 1891 werd hij bij de Amsterdamse toneelschool als leerling ingeschreven. Na het behalen van zijn diploma werd zijn naam in september 1895 op de lijst van de leden van de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel (KVHNT) gezet. Tijdens de veertien jaren bij de KVHNT kreeg hij steeds belangrijkere rollen in een groot aantal stukken. Een vroeg hoogtepunt in zijn carrière kwam op 28 december 1901, toen hij als enige van de jongeren van het gezelschap naast de 'Shylock' van Louis Bouwmeester de rol van 'Tubal' mocht vertolken in een galavoorstelling van de voornaamste scènes uit De koopman van Venetië in het Théâtre Français te Parijs.

Op 1 maart 1908 vierde Jan van Dommelen bij de KVHNT zijn koperen toneelfeest, en later in dat jaar begon hij bij de toneelschool als leraar grimeren. Dit zou tot eind 1911 duren. In het seizoen 1909/1910 speelde hij onder leiding van Willem Royaards bij Het Tooneel, waar hij een imponerend 'Pistool' in De Vrolijke vrouwtjes van Windsor ten tonele bracht.

Voor Jan van Dommelen was 1911 een belangrijk jaar: hij maakte kennis met een nieuw medium, de film, waaraan hij zijn hart verpandde. Toen producent F.A. Nöggerath jr. in augustus 1911 een filmstudio aan de Haarlemmerweg bij Sloterdijk opende waren daar onder de eerste artiesten die hij engageerde drie Van Dommelens:

Caroline, Jan en Louis. Voor FAN-film speelde Jan in ten minste elf films, waarvan drie onder regie van zijn zuster: in 1911 De bannelingen, en in 1912 Vrouwenoogen en Graaf Wiltem IV van Holland. 's Avonds was hij in het seizoen 1911/1912 weer bij de KVHNT werkzaam.

In 1913 stopte Nöggerath zijn speelfilmproduktie, maar inmiddels had Jan van Dommelen bevredigend emplooi gevonden bij de onder de bezielende leiding van Maurits H. Binger in opkomst zijnde Filmfabriek 'Hollandia' te Haarlem. Na een jaar met Franse technici te hebben gewerkt nodigde Binger de toneelregisseur en -acteur Louis H. Chrispijn uit om de artistieke leiding van de filmfabriek over te nemen. Chrispijn bracht een groep talentvolle spelers mee, onder wie Jan van Dommelen, om het tableau de la troupe van de 'Hollandia' te vormen. In mei 1913 gingen die mensen enthousiast aan het werk, met een 'nationale film', Nederland en Oranje, waarin Van Dommelen drie historische figuren uitbeeldde.

Voor Jan van Dommelen braken bij de 'Hollandia' zijn gouden jaren aan. Het uiterlijk om jeune premier-rollen te spelen had hij nooit gehad; hij was een typeur bij uitstek. Hoewel hij een acteur van het grote gebaar bleef, wist hij wonderwel zijn speeltrant aan de specifieke eisen van het filmspel aan te passen. Het is haast onvoorstelbaar wat een verscheidenheid van karakters, zowel in het komische als in het dramatische genre, hij in ruim veertig korte en lange 'Hollandia'-produkties gestalte gaf. Twee uitersten en tevens twee hoogtepunten in zijn filmcarrière waren zijn optredens in Herman Heijermans verfilmingen: in Op Hoop van Zegen (1918) de keiharde reder Bos en in Schakels (1920) de eenzame Pancras Duif.

Reeds in 1914 werd hij door Binger aangezocht regie te voeren. Uit dat jaar dateren zijn eerste eigen films: Het klompje van Marietje, De wolf in de schaapskooi, All'Aida. Het geheim van het Slot Arco en de uit vier aparte filmpjes bestaande Avonturen van drie toffe jongens op mobilisatie. In 1917, samen met Fred Penley, experimenteerde hij met een combinatie van film en toneel in Een kino-tooneelstuk. Vanaf dat jaar heeft hij ook Binger als assistent-regisseur bijgestaan.

De verbintenis met de 'Hollandia' werd echter tegen het einde van 1919 abrupt afgebroken. De nieuw aangestelde Engelse hoofdregisseur B.E. Doxat-Pratt eiste van deze specialist in het grimeren dat hij voor een op stapel zijnde Engelse coproduktie een make-up test zou maken. Van Dommelen weigerde en liep boos weg. Daarna is hij slechts één keer bij de 'Hollandia' opgetreden, in een bijrol in Bulldog Drummond (1922), een coproduktie die door de Amerikaan Oscar Apfel werd geregisseerd.

Gedurende zijn 'Hollandia'-jaren had Van Dommelen zijn toneelcontacten niet verwaarloosd, hoewel hij slechts incidenteel bij beroepsgezelschappen optrad. Tijdens zijn verblijf in Haarlem en later, toen hij in Santpoort woonde, hield hij zich intensief met dilletantengroepen bezig, zoals de Vereeniging 'Jacob van Lennep', bij welke groep hij in het stuk Inkwartiering zijn 25-jarig jubileum vierde. Na 1920 en tot aan zijn dood had hij korte engagementen bij vele, hoofdzakelijk ambulante gezelschappen, maar wanneer de mogelijkheid zich voordeed keerde hij graag tot de filmerij terug.

Na het faillissement van de 'Hollandia' in 1923 was het Nederlandse filmklimaat radicaal veranderd. Alex Benno, een oud 'Hollandia'-collega, was inmiddels directeur geworden van de Actueel-Film, voor welke maatschappij Van Dommelen in Bleeke Bet (1923), Amsterdam in woord en beeld (1924) en Moderne landhaaien (1926) karakterrolletjes speelde.

Eind 1927 begon hij op eigen kosten aan een klankfilmexperiment, Het heksenlied. Tijdens het vertonen daarvan zou een orkest de begeleidende muziek van Max Schillings spelen, terwijl Jan van Dommelen van achter het witte doek via een geluidsinstallatie het gedicht van Ernst von Wildenbruch zou declameren ter ondersteuning van de filmbeelden. Toen de film vertoningsklaar was, had de echte geluidsfilm al zijn intree gedaan en leek wat als experiment was begonnen al ouderwets. Ter gelegenheid van Jan van Dommelens 40-jarig toneeljubileum, op 9 april 1935 in de Haarlemse schouwburg, werd Het heksenlied na de voorstelling van Dolle Hans, met de jubilaris in de rol van 'majoor Van Weert', nog een laatste keer vertoond: als curiositeit.

Het is vreemd dat, toen de geluidsfilm in Nederland zijn eerste bloeiperiode beleefde, een acteur en regisseur met zoveel ervaring op filmgebied als Jan van Dommelen nauwelijks meer aan bod is gekomen. Hij heeft slechts minieme rolletjes in De familie van mijn vrouw en De big van het regiment (beide in 1935) en Boefje (1939) mogen spelen. Weliswaar heeft hij in 1938 nog één keer filmregie gevoerd, doch het was een kinderfilm, Jopie Slim en Dikkie Bigmans, die niet voor vertoning in bioscopen was bestemd, maar slechts in jeugdhuizen.

Dat Jan van Dommelen een acteur was die nagenoeg alle rollen aankon, een karakterspeler van de eerste rang, kan men nu vaststellen, dank zij wat er van zijn onvolprezen filmwerk bewaard is gebleven. Bovendien moet hij tot de echte pionier-filmregisseurs van Nederland worden gerekend.

A: Foto's, kranteknipsels en programmaboekjes in archief van de auteur; collectie-Jan van Dommelen in het Nederlands Theater Instituut te Amsterdam; collectie-Jan van Dommelen in het Nederlands Filmmuseum (NFM) te Amsterdam. In de kluizen van het NFM te Overveen worden de volgende fragmenten (f) en complete kopieën (c) van films met of van Van Dommelen bewaard: Nederland en Oranje (1913; c). De verzoeking (1913; c), All'Aida (1914; c), Weergevonden (1914; c), Toffe jongens onder de mobilisatie (1914; één deel c), Het geheim van den vuurtoren (1916; c), Ulbo Garvema (1917; O, Toen 't licht verdween (1918; f). Een Carmen van het noorden (1919; c). De familie van mijn vrouw (1935; c). De big van het regiment (1935; c) en Boefje (1939; c).

L: Eigen Haard. 29-2-1908; De Film-Wereld 2 (1919) nr. 25, 2; Haarlemsch Dagblad. 6-4-1935; De Telegraaf, 10-4-1935; Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon (Diepenveen, 1984) met een complete lijst van Jan van Dommelens toneeloptredens en incomplete filmlijst; Ruud Bishoff, 'De zwijgende speelfilm', in Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940. Onder red. van Karel Dibbets en Frank van der Maden (Weesp, 1986) 53-104; G.N. Donaldson, 'Wie is wie in de Nederlandse film tot 1930- Jan van Dommelen', Skrien nrs. 151 (winter 1986/87) 38-42 en 152 (jan./febr. 1987) 44-47.

I: Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon. 3200 namen uit 100 jaar Nederlands toneel (Diepenveen 1984) 211.

G.N. Donaldson


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013