© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.A.M. Snelders, 'Fokker, Adriaan Daniël (1887-1972)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/fokkerad [12-11-2013]
FOKKER, Adriaan Daniël (1887-1972)
Fokker, Adriaan Daniël, natuurkundige (Buitenzorg (Ned.-Indië) 17-8-1887 - Beekbergen, gem. Apeldoorn 24-9-1972). Zoon van Anthony Herman Gerard Fokker, pres. Factorij der Ned. Handel Mij. te Batavia, en Susanna Alida der Kinderen. Gehuwd op 7-12-1915 met Margaretha Jacoba Johanna Kessler. Uit dit huwelijk werden, behalve 1 dochter die jong overleed, 1 zoon en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (2-12-1936) gehuwd op 16-12-1936 met Teuntje van Dijk, die uit een eerder huwelijk 1 zoon en 1 dochter meebracht.
Fokker studeerde, na de HBS in Den Haag te hebben doorlopen, natuurkunde aan de Polytechnische School te Delft (1904- 1905) en aan de universiteit van Leiden (1906- 1913). Op 24 oktober 1913 promoveerde hij op een proefschrift: Over Brown'sche bewegingen in het stralingsveld, en waarschijnlijkheids-beschouwingen in de stralingstheorie. Promotor was H.A. Lorentz. De dissertatie en een artikel: 'Die mittlere Energie rotierender elektrischer Dipole im Strahlungsfeld' (Annalen der Physik 43 (1914) 810 - 820) bevatten een differentiaalvergelijking die overgenomen en daarna nader uitgewerkt werd door de Duitse fysicus M. Planck (1917). De vergelijking Fokker-Planck kan bij een groot aantal problemen die op de Brownse beweging betrekking hebben worden toegepast. In een publikatie met A. Einstein 'Die Nordströmsche Gravitationstheorie vom Standpunkt des absoluten Differentialkalküls' (Annalen der Physik 44 (1914) 321 - 328) vinden we de zogenaamde Fokker-Einsteinrelatie die het verband aangeeft tussen de beweeglijkheid van deeltjes en hun diffusieconstanten. Niet alleen in geschrifte had Fokker met Einstein kunnen samenwerken: in het wintersemester 1913-1914 werkte hij bij Einstein in Zürich om daarna in de zomer van 1914 door te reizen naar Engeland voor onderzoek onder leiding van E. Rutherford in Manchester en bij W.H. Bragg in Leeds. Kort daarop aanvaardde hij in Leiden een privaatdocentschap met het uitspreken van een rede: De materie als meetkundige grootheid (1914). Na zijn militaire dienst (1914-1917) werd hij assistent bij Lorentz en P. Ehrenfest in Leiden. In het laatste jaar van deze taak, 1919, verscheen zijn artikel 'De bijdragen van polariseerings- en magnetiseerings-electronen tot den electrischen stroom' (Verslagen van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 28 (1919) 1040-1063), waarin Fokker een uitbreiding gaf van Lorentz' beroemde afleiding uit 1902 van de macroscopische vergelijkingen van Maxwell uit de microscopische theorie.
Studie en onderzoek werden tijdelijk onderbroken door een verblijf van Fokker in Zwitserland tot 1921 -voor herstel van gezondheid - en door een leraarschap in de natuurkunde aan het gymnasium in Delft van 1921 tot 1923. Maar op 19 februari 1923 kon hij een hoogleraarschap in de theoretische en toegepaste natuurkunde aan de Technische Hoogeschool te Delft aanvaarden met een oratie 'Moderne natuurkunde en techniek' (Physica 3 (1923) 33-51) getiteld. Vier jaar later legde Fokker dit ordinariaat reeds neer om conservator te worden van het natuurkundig kabinet van Teyler's Stichting te Haarlem als medewerker van Lorentz. Na diens overlijden (1928) werd hij curator van Teyler's natuurkundig kabinet en tevens Lorentz' opvolger in Leiden als bijzonder hoogleraar in de natuurkunde vanwege Teyler's Stichting. Hij aanvaardde dit ambt op 26 september 1928 met een oratie: 'Natuurkundige concepties van buitennatuurkundig belang' (Physica 8 (1928) 225-240).
Fokkers grootste belangstelling ging uit naar problemen van de speciale en de algemene relativiteitstheorie. Hij had daarbij een voorliefde voor een meetkundige beschouwingswijze en sprak daarom liever van 'chronogeometrie' dan van relativiteitstheorie. Hij schreef talloze artikelen over dit onderwerp, alsmede twee boeken: Relativiteitstheorie (1929), een voortreffelijk leerboek met vele originele gezichtspunten, en Tijd en ruimte, traagheid en zwaarte. Chronogeometrische inleiding tot Einstein's theorie (1960), een meer filosofische studie. In 1927 gaf Fokker een oplossing van het probleem van de definitie van het zwaartepunt van een stelsel van twee vrije deeltjes in de relativiteitstheorie (Physica 1 (1927) 330-342) en in 1929 publiceerde hij een nieuwe theorie over de relativistische bewegingsvergelijking van geladen deeltjes (Physica 9 (1929) 33-42).
Veel van het overige werk van Fokker handelt over toegepaste fysische problemen. Vanaf 1921 publiceerde hij in het tijdschrift Physica. Nederlandsch tijdschrift voor natuurkunde, waarvan hij met B. van der Pol en E. Oosterhuis oprichter en tevens redacteur was. Na de opsplitsing van dit tijdschrift (1934) in het Nederlandstalige Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde en Physica, dat originele artikelen in vreemde talen publiceerde, was Fokker tot 1969 redacteur van het laatste tijdschrift.
Fokkers belangstelling voor toegepaste fysische problemen was al gebleken uit zijn publikaties in Physica over de mechanica van hoepels en tollen, maar omstreeks 1930 ging hij zich bezighouden met de akoestiek van zalen (vooral van kerkgebouwen), waarvoor hij 'klankkaatsers' ontwierp, waarbij de hinderlijke nagalm grotendeels werd weggenomen. Het fysisch probleem van klank en geluid bleef hem boeien, zoals spoedig bleek door zijn werk in Haarlem op het gebied van de evenredig zwevende stemming van muziekinstrumenten. Hij werd hierdoor ook buiten de kring van zijn vakgenoten bekend. Fokker ging ervan uit dat muziek zowel melodisch als harmonisch gebaseerd moest zijn op intervallen met eenvoudige frequentieverhoudingen zoals men die bij de natuurlijke boventonen aantreft. Hij pleitte vurig voor de vervanging van de gebruikelijke verdeling van het octaaf in twaalf gelijke delen door een verdeling in 31 delen, zoals reeds door Christiaan Huygens in de zeventiende eeuw was voorgesteld. In de jaren '50 realiseerde Fokker een 31-toons pijporgel en een door kwartsoscillatoren bestuurd elektronisch orgeltje, die zich beide in Teyler's Museum bevinden.
Als leerling van Lorentz bleef Fokker werkzaam om diens werk af te ronden en te voltooien. In 1919 en 1922 had hij twee delen van Lorentz' Lessen over theoretische natuurkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden bewerkt en uitgegeven, nl. over resp. Stralingstheorie, 1910- 1911 en Het relativiteitsbeginsel voor eenparige translaties, 1910- 1912. Samen met P. Zeeman verzorgde hij tussen 1935 en 1939 de uitgave van de negen delen Collected Papers van Lorentz. Een verwante werkzaamheid verrichtte hij na de oorlog ten aanzien van het werk van de vroeg gestorven natuurkundige H.A. Kramers met de uitgave van diens Collected scientific papers (Amsterdam, 1956). Al deze redactionele werkzaamheden lieten aan Fokker toch ook tijd voor andere taken, en het was begrijpelijk dat hij daardoor erkenning vond. Van 1925 tot 1930 was hij voorzitter geweest van de Nederlandsche Natuurkundige Vereeniging, en daarop was een erelidmaatschap van deze vereniging gevolgd; in 1949 verwierf hij het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Hoezeer het conservatorschap bij Teyler's Stichting met hem vergroeid was geraakt bleek ten slotte uit het feit dat pas in 1955, toen Fokker met emeritaat ging, het natuurkundig laboratorium van Teyler's Stichting gesloten werd.
Fokkers wetenschappelijke werk was veelzijdig, oorspronkelijk en dikwijls fundamenteel. Maar hij was daarnaast een enthousiast docent en een man met sterke overtuiging. De modernisering van het natuurkundig onderwijs bijvoorbeeld had zijn warme belangstelling. Niet alleen publiceerde hij hierover, maar hij hield ook op zaterdagmiddagen voordrachten over Teyler, waarin hij zijn toehoorders onderwerpen op vrijwel het gehele gebied van de natuurkunde op begrijpelijke wijze uiteenzette, en uiteraard liet hij graag zijn uitzonderlijke orgels zien en bespeelde hij deze. De verslagen van zijn voordrachten werden gepubliceerd in de Archives du Musée Teyler. In verband met dit onderwijs moet ook zijn vurig pleiten voor een goed gebruik van de Nederlandse taal, ook in natuurkundige publikaties, gezien worden. Ook na zijn emeritaat bleef deze markante persoonlijkheid nog jarenlang zijn belangstelling tonen voor wetenschap en cultuur.
A: Brieven en manuscripten in Museum Boerhaave te Leiden en in Teyler's Stichting te Haarlem. Zie ook voor zich elders bevindend ongepubliceerd materiaal: Sources for history of quantum physics. An inventory and report. [By] Th.S. Kuhn, J.L. Heilbron, P. Forman [et al.] (Philadelphia. 1967).
P: Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 5 (1938) 210-215.
L: H. Brinkman, E. Oosterhuis, B. van der Pol en C. Zwikker, 'A.D. Fokker', in Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 5 (1938) 201-203; H.A. Kramers, 'De dissertatie, het wetenschappelijk oeuvre en de publicaties van A.D. Fokker', ibidem, 5 (1938) 204-210; C.M. Braams, ibidem, 38 (1972) 278-279; H.B.G. Casimir, ibidem, 279-280; H.B.G. Casimir en S.R. de Groot, in Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1972, 114-118; W. Paap, in Mens en melodie 27 (1972) 367-369.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 481.
H.A.M. Snelders
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013