© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: G. Taal, 'Fokker, Eduard (1849-1936)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/fokkere [12-11-2013]
FOKKER, Eduard (1849-1936)
Fokker, Eduard, politicus (Middelburg 14-7-1849 - 's-Gravenhage 4-6-1936). Zoon van Anthonij Herman Gerard Fokker, koopman, en Maria van den Broecke. Gehuwd op 24-5-1876 met Catharina Adriana Mathilda Hennequin. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.
Fokker, telg van een oude Zeeuwse familie, bezocht het gymnasium te Middelburg en studeerde daarna rechten te Leiden, waar hij tot doctor in het Romeinsch en hedendaagsch recht promoveerde op: Over alternatieve verbintenissen (Leiden, 1872). Zes jaar lang oefende hij de advocatuur in zijn geboortestad uit, terwijl zijn belangstelling voor het economisch leven bleek uit de vervulling van het secretariaat van de Zeeuwsche Kamer van Koophandel (1875-1897). Op 15 februari 1878 werd hij griffier van de Staten van Zeeland.
Deze voor Zeeland zo belangrijke functies lieten Fokker toch nog de tijd een prominente rol te spelen in de langzaam groeiende landelijke liberale organisaties. Op 4 maart 1885 werd hij gekozen tot lid van de Commissie van Uitvoering (sinds 6 juni bestuur geheten) van de Liberale Unie. Met zeven andere prominente leden rapporteerde hij in 1885 over het kiesrecht: zij verwierpen zowel een census- als het algemeen kiesrecht en wilden de oplossing zoeken bij de huurwaarde. In april 1888 werd Fokker tot voorzitter van de Unie gekozen; als zodanig bepleitte hij een compromis met de confessionelen om de schoolstrijd te beëindigen. Zijn plannen om de Unie een betere organisatie te geven, bleven liggen nadat hij op 18 mei 1889 wegens voleindiging van de reglementaire termijn zijn post had moeten verlaten.
Een paar jaar later kozen de Staten van Zeeland Fokker tot lid van de Eerste Kamer (8-6-1892 - 14-9-1896); als griffier van die Staten trad hij toen af. Op 10 juni 1893 maakte hij zijn rentree in het bestuur van de Liberale Unie, midden in de strijd om het kiesrechtontwerp-Tak, dat door Fokker en de meeste andere bestuursleden werd gesteund. Ook in de ruzies en scheuringen die zich na 1894 in de Unie afspeelden, stond Fokker steeds aan de vooruitstrevende kant, onder andere krachtig gesteund door de Middelburgse kiesvereniging 'Eendracht maakt Macht'. Op 14 november 1896 werd hij ten tweeden malen voorzitter der Unie.
De tegenstellingen in de liberale kringen leidden soms tot heftige botsingen op lokaal terrein. De vooruitstrevenden in Alkmaar stelden in april 1897 Fokker kandidaat tegenover de behoudende liberaal W. van der Kaay, op dat moment nog minister van Justitie. Fokker won tot twee keer toe en nam op 21-9-1897 zitting in de Tweede Kamer, waar hij zich direct aansloot bij de nieuw gevormde vrijzinnig-democratische Kamerclub, die door A. Kerdijk werd geleid. Fokker trad nu als voorzitter van de Liberale Unie af (6-11 -1897), maar bleef nog tot 1 juli 1899 bestuurslid. Van zijn clubgenoten in de Kamer nam hij de eis tot spoedige grondwetsherziening, leidend tot algemeen kiesrecht, over. In 1901 ging hij mee naar de Vrijzinnig-democratische Bond, waarvan hij van 1904 tot 1905 waarnemend voorzitter was. Zijn politieke carrière was toen echter al beëindigd: per 1 maart 1903 had hij zijn kamerlidmaatschap neergelegd in verband met zijn benoeming tot voorzitter van de nieuwe Centrale Raad van Beroep voor geschillen inzake arbeidersverzekeringen, welk ambt hij in 1914 met pensioen verliet.
Vele nevenfuncties, zowel in overheidsopdracht als in het kader van particuliere verenigingen, heeft Fokker in zijn lange leven vervuld. Zo was hij van 23-10-1905 tot 20-12-1906 lid van de Staatscommissie ter voorbereiding van de herziening van de grondwet. In 1898 was hij reeds lid geworden van de Staatscommissie voor waterstaatswetgeving, waarvan hij nog op hoge leeftijd, van 1920 tot 1928, het voorzitterschap bekleedde. Omstreeks de eeuwwisseling was hij voorzitter der Vereeniging tot bevordering van fabrieks- en handwerksnijverheid en hoofdbestuurslid van het Nut. Zijn belangstelling voor zijn geboorteprovincie bleek opnieuw door zijn optreden als president-commissaris van de Stoomvaart Mij. Zeeland. Diezelfde taak vervulde hij bij de NV Nederlandsche Vliegtuigenfabriek Fokker: de fabrikant A.H.G. Fokker heeft er nog bij de crematie van getuigd dat oom Eduard hem in de moeilijke naoorlogse jaren aanzienlijke steun had verleend.
Zoals vele linkse liberalen had Fokker een warm hart voor de achtergestelde vrouwen. Met enkele politieke vrienden en vier gematigd-feministische dames stichtte hij in 1897 het Comité tot Verbetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw. Het stuurde requesten en adressen aan de overheid wanneer bestaande rechten van de vrouw werden geschonden; het vrouwenkiesrecht werd echter niet nagestreefd. Pas later ging deze vereniging op in de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht, waarvan Fokker tijdens de Eerste Wereldoorlog ondervoorzitter was.
In die tijd was Fokker ook voorzitter van de kredietorganisatie voor Belgische vluchtelingen. Deze sympathie voor het buurvolk verhinderde hem echter niet zich in 1926 tegen het Belgische verdrag te keren. In zijn brochure Kantteekeningen op het verdrag met België ('s-Gravenhage, 1926), verspreid door het Nederlandsch Comité van Actie tot wijziging van het verdrag met België, in een oplaag van 7500 exemplaren, kritiseerde hij vooral de bepalingen inzake het Schelderegime.
Fokker was een man met veelzijdige belangstellingen, die bij conflicten meest aan de kant van de gematigde hervormingsgezinden te vinden was. Hij was een begaafd jurist, beter geschikt voor hoge ambtelijke functies dan voor een hoofdrol in de Kamer, waar zijn oratorische kwaliteiten te kort schoten.
A: Brieven en nota's in collectie-H.L. Drucker in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.
P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: Preadviezen over de vraag: Welke wijzigingen zijn wenschelijk in de wetgeving met het oog op den tegenwoordigen toestand der Gemeente-financiën? [Door J. Sickenga, E. Fokker et al.] (Haarlem, 1893); De maatschappelijke en rechtstoestand der vrouw in Nederland in 1896 2e dr. (Amsterdam, [1896]); 'Onze burgerlijke wetgeving uit sociaal oogpunt', in Vragen des Tijds 1897 I, 98-133;
'Mr. Drucker's arbeidsovereenkomst', ibidem. 1899, II, 1-64; Verplichte verzekering van loontrekkenden tegen de gevolgen van invaliditeit en ouderdom. Rapport op verzoek van het bestuur der Liberale Unie uitgebracht door E. Fokker, J. Kruseman, W.L.P.A. Molengraaff [et al.] (Amsterdam, 1899); Van,,beperkt" vrouwenkiesrecht. Beschouwingen in verband met de aanhangige voorstellen tot verandering in de Grondwet ([S.L], 1916).
L: Behalve verzameling kranteknipsels in Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied, Middelburg: Van Moeder op dochter. Onder red. van W.H. Posthumus-van der Goot en A. de Waal. 3e herz. dr. (Utrecht [etc., 1968]) 102-103; R.L. Schuursma, Het onaannemelijk tractaat [Groningen, 1975] 131 - 133; G. Taal, Liberalen en Radicalen in Nederland 1872-1901 ('s-Gravenhage, 1980).
I: Website Parlementair Documentatie Centrum: http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g6ki9ydx [27-2-2008].
G. Taal
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013