© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: W.J.M. Klaassen, 'Kalff, Jacob Adriaan (1869-1935)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/kalffja [12-11-2013]
KALFF, Jacob Adriaan (1869-1935)
Kalff, Jacob Adriaan, spoorwegdirecteur en minister van Waterstaat (Zwolle 27-4-1869 - Wassenaar 13-1-1935). Zoon van Jan Kalff, genieofficier en hoofdingenieur bij de spoorwegen, en Maria Judith Catharina van Hasselt. Gehuwd op 12-5-1898 met Johanna Elisabeth Hillegonda Adriana Wichers Hoeth. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren.
Jacob Kalff, de vijfde uit een gezin met acht zonen, bezocht openbare lagere scholen in Hilversum en Amsterdam en volgde gymnasiaal onderwijs in Amsterdam en Utrecht. Onder invloed van zijn vader, die zijn loopbaan beëindigde als chef van dienst bij de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen, ging hij in 1887 studeren aan de Polytechnische School, voorloper van de Technische Hoogeschool, te Delft. In zijn studententijd was hij actief binnen het Delfts Studenten Corps, waarvan hij gedurende één jaar praeses was, op sport- en toneelgebied.
Afgestudeerd als civiel-ingenieur, trad Kalff in september 1894 in dienst van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. Hij werkte hard en maakte snel carrière in dat bedrijf: eind 1895 adjunct-inspecteur, in 1902 afdelingschef, in 1904 inspecteur in algemene dienst - als zodanig was hij de rechterhand van zijn oom Robert, ir. A. K.P.F. R. van Hasselt-, in 1907 chef van dienst en in 1909 directeur (tot 1912 heette het officieel lid van de Raad van Administratie). In die functie werkte hij mee aan de groeiende samenwerking tussen zijn in Amsterdam gevestigde maatschappij en de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen te Utrecht. Deze samenwerking liep in november 1916 uit op een belangengemeenschap onder leiding van de directeuren van beide ondernemingen.
Kalff leidde de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij, en later ook de Staatsspoorwegen, met straffe hand. Bij hem prevaleerden de economische belangen boven sociale overwegingen, en voor medezeggenschap van het personeel voelde hij niets; brieven van vakbonden aan de directie bleven eenvoudig onbeantwoord. Dit kan verklaren waarom de sociaal-democratische Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel in november 1918 - tevergeefs - juist zijn aftreden eiste. De aangevallen directeur wist later het overleg in de nieuwe personeelsraad zo te voeren, dat het wantrouwen van de vakbonden plaats maakte voor vertrouwen in de rechtvaardigheid van de directie. Een gedenkboek van de genoemde Vereeniging typeerde Kalff als 'een weliswaar hooghartige persoonlijkheid, doch iemand, waarvan... [men] moest erkennen dat hij vatbaar was voor argumentatie en geen voorkeur liet gelden bij de behandeling der bonden' (315).
Vóór 1920 was Kalff al commissaris van talrijke kleinere spoor- en tramwegmaatschappijen, van de NV Werkspoor, van de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken (die hij mee hielp oprichten) en de Koninklijke Nederlandsche Jaarbeurs. Daarna namen het aantal en de spreiding van zijn commissariaten, vooral ook bij scheepvaartondernemingen, nog toe. De regering vaardigde Kalff af naar verscheidene internationale besprekingen - het eerst naar de verkeersconferentie te Barcelona in het voorjaar van 1921 - en benoemde hem in adviescommissies voor de binnenlandse economische politiek en de handelspolitiek. Zijn hoofdtaak bleef echter het directeurschap van de spoorwegen, die vanaf 1924 gunstige financiële resultaten boekten. Met een zekere trots verliet hij dan ook eind juni 1929, 60 jaar oud, het bedrijf waarvoor hij 35 jaar gewerkt had.
Kalff, door de Amsterdamse reder E. Heldring in 1925 omschreven als 'bekwaam, levendig, energiek en practisch, maar, naar men zegt, niet geheel oprecht' (626), was er de man niet naar om nu van zijn pensioen te gaan genieten. In september 1929 werd hij voorzitter van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers, wat hij twee jaar bleef; daarnaast nam hij een tijdlang het directeurschap van Werkspoor waar. In januari 1932 werd hij voorzitter van de invloedrijke Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indië. Bovendien profileerde hij zich vanaf 1931 in politiek opzicht, door zijn lidmaatschap van het hoofdbestuur van de Liberale Staatspartij. Dat bevorderde zijn kandidatuur voor het 'crisiskabinet'-Colijn, waarin Kalff in mei 1933 als enige liberaal opgenomen werd. Op het departement van Waterstaat, waarvoor hij bewust had gekozen en zeer geschikt bleek te zijn, wachtte hem een zware taak in de coördinatie van de verschillende soorten verkeer (spoor- en tramwegen, wegvervoer, scheepvaart en de opkomende luchtvaart), die de staat veel geld kostten. Door de instelling van het Verkeersfonds, bij wet van 6 oktober 1934, legde Kalff de basis voor die coördinatie. Meer heeft hij er niet aan kunnen doen; een griep met longontsteking maakte in januari 1935 een eind aan zijn leven.
Kalff heeft bij de spoorwegen naam gemaakt als een harde, maar bekwame manager, die graag de nadruk legde op de eigen verantwoordelijkheid van de directie. Als spoorwegdirecteur reeds een gewaardeerd adviseur van het bedrijfsleven en de regering, stelde hij op latere leeftijd zijn grote bestuurlijke kwaliteiten in dienst van twee werkgeversorganisaties en van het landsbestuur. In het tweede kabinet-Colijn was Kalff een goede vakminister, die echter weinig invloed had op het algemene beleid.
A: Ongeïnventariseerd familiearchief-Kalff in particulier bezit.
L: M.H. Damsté jr., in De Ingenieur 50 (1935) A19-A20; H.J. van Braambeek, Van lichten en schiften. Gedenkboek van de Nederlandsche vereeniging van spoor- en tramwegpersoneel, 1886-1936 [Utrecht, 1936]; P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland 1918-1940 2e dr. (Assen, 1968) V, 35-36; G. Kalff jr. en J. Kalff J.Azn., De familie Kalff. Stam- en geschiedboek (Amsterdam, 1950) 165-170; Joh. de Vries, Hoogovens IJmuiden, 1918- 1968. Ontstaan en groei van een basisindustrie [IJmuiden, 1968] passim; Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring (1871 - 1954). Uitg. door Joh. de Vries (Groningen, 1970. 3 dl.); 'Voor u persoonlijk'. Brieven van minister van buitenlandse zaken jhr. A.C.D. de Graeff aan gezant J.P. graaf van Limburg Stirum (1933-1937). Uitg. door W.J.M. Klaassen ('s-Gravenhage [etc.], 1986).
I: Website Parlementair Documentatie Centrum: http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g6ki9ydx [14-5-2008].
W.J.M. Klaassen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013