Kern, Johan Hendrik Caspar (1833-1917)

 
English | Nederlands

KERN, Johan Hendrik Caspar (1833-1917)

Kern, Johan Hendrik Caspar (bekend onder de naam H. Kern), taalkundige en indoloog (Poerworedjo (Ned.-Indië) 6-4-1833 - Utrecht 4-7-1917). Zoon van Johan Hendrik Kern, officier in het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger, en Maria Conradina Schindler. Gehuwd op 17-8-1859 met Hendrika Anna Wijnveldt. Uit dit huwelijk werd 1 jong overleden dochter geboren. Na haar overlijden (17-8-1860) gehuwd op 1-5-1866 met Annette Marie Thérèse Moïse de Chateleux. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 3 dochters geboren. afbeelding van Kern, Johan Hendrik Caspar

De eerste zes jaar van zijn leven bracht Kern in Nederlands-Indië door, het laatst te Makassar, waar zijn vader majoor-commandant was. Toen deze in 1839 om gezondheidsredenen naar patria terugkeerde, vestigde het gezin zich in 1840 in Doesburg, en drie jaar later in Groenlo. De Graafschap is Kern veel meer dan Indië bijgebleven als het land van zijn jeugd. Het Maleis van zijn jonge jaren was spoedig vergeten, maar op de Latijnse school vertoonden zich de eerste tekenen van Kerns taalkundige belangstelling. Italiaans en Engels (dat toen nog niet op het schoolprogramma voorkwam) werden er door hem vrijwillig bijgeleerd. In 1849 ging hij naar het gymnasium te Zutfen, waar hij in de op een na hoogste klasse kwam. Een jaar later deed hij staatsexamen, liever dan de laatste klas op school te doorlopen, en daarna begon in september 1850 de letterenstudie te Utrecht.

Kerns vader had eigenlijk een militaire loopbaan voor zijn enige zoon gewenst; als compromis was eerst nog besloten tot een opleiding tot officier van gezondheid, maar dat ging niet door wegens zijn bijziendheid. Taal- en letterkunde hadden van nu af aan Kerns onvermoeide aandacht, in het bijzonder ook de oosterse talen. Toen hij in 1851 in Utrecht het groot-mathesisexamen had gedaan vertrok hij naar Leiden, waar de mogelijkheid bestond bij de hebraïcus A. Rutgers les te nemen in het Sanskriet. De grote C.G. Cobet gaf er Grieks, maar de jonge Kern haalde zijn inspiratie voornamelijk bij Matthijs de Vries, die Nederlands gaf, maar die ook iets wist over te brengen van het romantische enthousiasme dat de jonge Duitse taalwetenschap bezielde in het voetspoor van Jacob Grimm. In oktober 1855 promoveerde hij bij Rutgers op een Specimen historicum exhibens scriptores Graecos de rebus Persicis Achaeme-nidarum monumentis collatos; daarin werd gedemonstreerd hoe de kennis van het oude Perzië niet langer tot Griekse berichten was beperkt, maar kon worden aangevuld met de recentelijk gevonden Perzische inscripties.

Om zijn studies te verdiepen vertrok Kern nu naar Berlijn waar hij zich vooral bij Albrecht Weber verder bekwaamde in het Sanskriet, al versmaadde hij de Germaanse talen evenmin als de Slavische. Op Webers aanwijzing zette hij zich aan de uitgave van een astrologisch werk, de Brhat-samhita van Varahamihira. Daartoe was behalve filologische vaardigheid ook grondige vertrouwdheid met de Indische sterrenkunde vereist. Hoezeer zijn reputatie toen al groeiende was blijkt wel uit de hem gevraagde medewerking aan het grote Sanskritische woordenboek van Otto Böhtlingk en Rudolph Roth. Toen hij in 1857 in Nederland terugkeerde was er niet aanstonds een passende werkkring voor hem. Als privaatdocent probeerde hij het een jaar in Utrecht met lessen Gotisch en Nederlands. In de zomer van 1858 volgde de benoeming tot docent Grieks aan het Koninklijk Athenaeum te Maastricht; aan het huwelijk dat hij in 1859 sloot kwam al een jaar later een dramatisch einde met de dood van zijn vrouw en hun jonge dochtertje. Behalve Grieks gaf Kern in de hogere klassen ook Nederlands; de Handleiding bij het onderwijs der Nederlandsche taal (1859- 1860. 2 dl.), die hij daartoe opstelde, werd nog jarenlang herdrukt (7e dr. 1883).

In 1861 was hij in Londen om een daar aanwezig handschrift van een commentaar op Varahamihira te collationeren; tijdens zijn verblijf werd hem op een mogelijke betrekking in Brits-Indië gewezen, mits hij zich eerst in Engeland vestigde. Hetzelfde jaar zag een vertaling van Ka lidasa's bekende toneelstuk Sakuntala het licht, en kwam er dank zij de inspanningen van Rutgers en De Vries uitzicht op een hoogleraarschap te Leiden. Maar de curatoren aarzelden, en Kern verliet daarom in 1862 Maastricht om in Engeland te werken en te wachten. Hij maakte kennis met voormannen als M. Monier-Williams en F. Max Müller. Voorjaar 1863 werd hij benoemd tot professor in het Anglo-Sanskriet aan het Brahmana College en Queen's College te Benares; hij zou er onderwijs geven in het Sanskriet naar westerse methode en in het Engels. De mogelijkheid kennis te maken met India en de geleerdheid der brahmanen stimuleerde Kern zeer. Hij bestudeerde daar de Dravidische talen en leerde er ook enig Arabisch en Hebreeuws. Ook een taal als het Hongaars maakte hij zich voldoende eigen om er romans in te kunnen lezen. In 1865 kwam de benoeming af tot hoogleraar te Leiden: als een der laatste Europese landen telde nu ook Nederland een hoogleraar in het Sanskriet.

Zijn benoeming aanvaardde Kern met een rede over Het aandeel van Indië in de geschiedenis der beschaving en de invloed der studie van het Sanskrit op de taalwetenschap (1865). Dit was tevens een programma, want naast de Indische talen besteedde Kern ook veel tijd aan de vergelijkende taalwetenschap. De Brhatsamhita was, toen hij nog in Benares verbleef, verschenen, en andere werken volgden. Daar onder was een uitgave van het werk van de astronoom Aryabhata, dat in 1874 bij Brill in Leiden verscheen, en dat het eerste boek was dat in Nederland in het nagari-schrift werd gedrukt. Voor de uitgever Kruseman schreef hij een tweedelige Geschiedenis van het buddhisme in Indië (1882-1884), dat niet alleen nauwgezette kennis aan het licht bracht, maar ook Kerns beperkingen toonde. Weliswaar werd het in het Duits en Frans vertaald, maar het aanknopen bij de astraal-mythologische theorieën was toch weinig gelukkig. Het vlakke positivisme van zijn tijd speelde ook Kern parten; met C.C. Uhlenbeck mag men zeggen dat hij 'altijd te zeer een kind der eenzijdige Europeesche verlichting [is] gebleven om zich ooit geheel in de geconcentreerde vroomheid van den oosterling te kunnen verplaatsen' (30).

In de filologie lag Kerns eigenlijke kracht, en zijn polyglottisme nam nu spectaculaire vormen aan. Allerlei grammaticale en etymologische verhandelingen getuigen daarvan. Tot op hoge leeftijd demonstreerde hij zijn vermogen een moeilijke taal zo snel te leren dat hij er binnen een jaar over kon publiceren. Wellicht dat zijn werk op dit terrein nog gewonnen zou hebben bij een minder afwijzende houding tegenover de Junggrammatiker. Niet alleen de Indo-europese talen werden door hem bestudeerd. Hij werd de grondlegger van de epigrafiek van Cambodja, toen hij er in 1879 in slaagde inscripties uit dat land te ontcijferen. In Leiden werd Kern ook de grondlegger van de studie der Austronesische talen. Dat begon met het Kawi, het Oud-Javaans, dat door hem als eerste wetenschappelijk ontsloten werd. Vrucht was o.a. een uitgave van de Javaanse Ramayana in 1900. In een verhandeling uit 1886 over. De Fidji-taal vergeleken met hare verwanten in Indonesië en Polynesie wordt aangetoond dat Fidji en het Polynesisch verwant zijn. Een voordracht uit 1889 bracht 'Taalkundige gegevens ter bepaling van het stamland der Maleisch-Polynesische volken', waarbij op grond van namen van planten, dieren en voorwerpen een poging werd gedaan de herkomst der genoemde volken aan te wijzen.

Het is echter ondoenlijk in kort bestek een overzicht te geven van Kerns activiteiten. Wel vermeld mag worden dat hij ook nog tijd vond voor zulke zaken als het voorzitterschap van het mede op zijn initiatief in 1897 opgerichte Algemeen Nederlandsen Verbond, terwijl hij ook jarenlang voorzitter was van de letterkundige afdeling van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Ook na zijn emeritaat in 1903 ging hij onverdroten voort, totdat het overlijden van zijn vrouw in 1916 hem knakte, en binnen een jaar ook voor hem het einde kwam. Kern was een taalkundig genie, een fenomeen zoals slechts zelden voorkomt. Hoewel hij eigenlijk geen bijzonder begaafd docent was, heeft hij toch school gemaakt. Als hoogleraar stond hij aan de basis van de Sanskrietstudies hier te lande, maar ook drukte hij zijn stempel op tal van andere takken van wetenschap, van de Avesta tot de Indische chronologie, van tal van Indo-europese, Austronesische en andere talen tot de studie der oosterse filosofie en yoga. Vele binnen- en buitenlandse onderscheidingen vielen hem daarvoor ten deel. Zijn naam leeft voort in het aan de Leidse universiteit verbonden Instituut Kern, dat als centrum dient voor de indologische studiën. Het laatste woord is aan Huizinga: 'Indien een leven aan de wetenschap gewijd heroïsch kan zijn, dan is dat van Kern het geweest.' (VW, VI 320).

A: Collectie-Kern in Instituut Kern te Leiden.

P: L.D. Petit, 'Geschriften van prof.dr. H. Kern 1855 - 1903', in Album-Kern (Leiden, 1903) 409-420; lijst der geschriften 1903- 1917, in hierna te noemen levensbericht door Caland, 24 - 30; Verspreide Geschriften (1913-1929. 15 dl. met reg.).

L: J. Brandes, 'Kern en de archipel', in extrabijvoegsel van de Java-Bode, 6-4-1903; C.C. Uhlenbeck, in Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (1917) 15-47; C. Snouck Hurgronje, in Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië 73 (1917) I -VIII (tussen p. 154 en 155); W. Galand, in Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en Levensberichten harer afgestorven medeleden 1917-1918, 1-30; E. Kühn, in Jahrbuch der königlich Bayerischen Akademie der Wissenschaften (1918) 25-29; J.Ph. Vogel, F.W. Thomas and C.O. Blagden, in The Journal of the Royal Asiatic Society of Great Britain and Ireland (1918) 173-184: zie voorts Repertorium op de literatuur betreffende de Nederlandsche koloniën 5e vervolg (1916-1920). Door W.J.P.J. Schalker en W.C. Muller ('s-Gravenhage, 1923) 143; J.Ph. Vogel, 'Brieven van Kern aan Matthijs de Vries', in De Gids 97 (1933) II, 80-94; 224-241; idem, 'In memoriam Hendrik Kern', in Annual bibliography of Indian Archeology for the year 1933 8 (1935) 1-2; J. Huizinga, in Verzamelde werken (Haarlem, 1950-1951) VI, 277-315; 315-320 en VIII, 371-376; Hanna 't Hart, 'Imagine Leiden without Kern', in The Leiden oriental connection. Ed.W. Otterspeer and F. Schröder (Leiden, [ca. 1989]).

I: Website Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren: http://www.dbnl.org/auteurs/beeld.php?id=kern002 [22-5-2008].

H. van der Hoeven


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013