© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H. van der Hoeven, 'Keuls, Henricus Wijbrandus Jacobus Maria (1883-1968)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/keuls [12-11-2013]
KEULS, Henricus Wijbrandus Jacobus Maria (1883-1968)
Keuls, Henricus Wijbrandus Jacobus Maria, dichter (Obdam 19-5-1883 - Ede 28-10-1968). Zoon van Lambertus Josephus Keuls, notaris, en Julia Jacoba Theodora Gefken. Gehuwd op 27-7-1908 met Emma Augusta Schuur. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 4 dochters geboren.
Keuls stamde uit een traditioneel katholiek milieu. Toen zijn moeder een jaar na zijn geboorte stierf werd hij door de vader toevertrouwd aan de zorgen van de grootouders Keuls in Leiden. In deze door vrouwen beheerste omgeving (er waren nog een tweetal ongehuwde dochters in huis) bracht de jongen een gelukkige jeugd door. Na het gymnasium studeerde hij rechten te Utrecht, waar hij op 20 maart 1907 bij W.P.L.A. Molengraaff op stellingen promoveerde. De studierichting was aanvankelijk bepaald door de vaderlijke wens dat de zoon hem in het inmiddels verworven notarisambt zou opvolgen. Toen de vader echter vroegtijdig overleed vestigde zijn zoon zich in 1907 als advocaat te Amsterdam. Van 1925 tot 1948 was hij hier directeur van het Bureau voor Auteursrecht. Naast zijn dichterlijke arbeid schreef Keuls vanaf 1935 enkele jaren muziek- en toneelkritieken in het Algemeen Handelsblad. Daarbij raakte hij bevriend met acteurs als Ko Arnoldi en Guus Hermus.
Als dichter behoorde hij samen met A. Roland Holst en J.C. Bloem tot de zg. generatie van 1910; evenals bij dezen vormen ook bij hem de weemoed en het verlangen kenmerkende bestanddelen van zijn dichterschap. Zijn debuut had in 1910 plaats in De Gids; de eerste bundel (In den stroom) verschenen in 1920, in Keuls' 38ste levensjaar. De dichter had toen voor zijn vers reeds de toon en vorm gevonden waaraan hij de rest van zijn leven trouw zou blijven. Naar de vorm vertoonde hij een grote voorkeur voor het sonnet, rondelen en kwatrijnen, vaste structuren die de stroom van zijn gedachten konden kanaliseren. De toon is meestal die van melancholische berusting in de beperkingen van het aardse bestaan, de neiging daarvoor in kunst en wijsgerige bespiegeling een toevlucht te zoeken, het besef van de fundamentele eenzaamheid en verlatenheid van de mens. Als wel vaker het geval is deed ook bij Keuls die toon niet altijd recht aan het in de praktijk beduidend feller kloppende levensgevoel van de dichter. De thematiek verandert niet: er zijn door het hele werk ingetogen liefdesverzen, die (zoals Elisabeth Zernike heeft geopenbaard) goeddeels zijn geïnspireerd door een verhouding met een Italiaanse operazangeres in de Eerste Wereldoorlog. Verder zijn het de schoonheid der natuur, de dood en de stilte die de dichter steeds weer in woorden tracht te benaderen en te bezweren. De religiositeit in deze poëzie is die van de agnosticus die, in navolging van Hegel en Spinoza, een pantheïstische verering van God en natuur beleed. Het geloof van zijn jeugd had Keuls al in zijn gymnasiumtijd verloren. De neiging tot abstraheren en het gemis aan concrete beelden verlenen aan veel van zijn werk een hermetisch karakter. Dat in zijn vers soms een zekere matheid, een zekere monotonie is geslopen valt niet te ontkennen. Als positief aspect staat daar echter tegenover dat hij in zijn beste verzen iets weet door te geven van bewustzijnsinhouden 'vlak bij de schemeringen van het leven' (A. Donker, 345).
Keuls publiceerde voor de oorlog nog bundels als Om de stilte (1924) en De dansende lamp (1935), maar vond pas literair-kritische erkenning met de publikatie van zijn Verzamelde gedichten in vier delen (1947 - 1949). Daarna verschenen nog Regionen (1953) en Valscherm (1958). Zijn laatste bundel. Achterwaarts, verscheen in 1962, en bevat enkele van zijn mooiste en meest toegankelijke gedichten. Keuls heeft ook altijd veel vertaald, waaronder Dantes La vita nuova en verzen van Jules Supervielle, met wie hij zich innerlijk verwant voelde. In 1962 werd hem de P.C. Hooftprijs toegekend.
P: Behalve bibliografie in het kaartensysteem van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage: Vlucht en bezinning. Keuze uit eigen werk met een inleidend essay van Paul Rodenko (Den Haag, 1958) en Mens en muze nabij. Verz. en ingel. door Elisabeth Zernike (Hasselt, [1973]).
L: A. Donker, 'Onverklaarbare miskenning', in Critisch Bulletin 17 (1950) 343-350; K. Fens, 'Keuls', in Loodlijnen (Amsterdam, 1967) 25 - 28; Mededelingen van de vereniging van letterkundigen november 1968, 13; Elisabeth Zernike, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1970-1971, 88-97.
I: A. Donker, 'Onverklaarbare miskenning', in Critisch Bulletin 17 (1950) 352-353
H. van der Hoeven
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013