Kunst, Antonie Johannes Maria (1916-1986)

 
English | Nederlands

KUNST, Antonie Johannes Maria (1916-1986)

Kunst, Antonie Johannes Maria, rechtshistoricus (Breda 13-3-1916 - Vessem 21-4-1986). Zoon van Cornelis Johannes Franciscus Kunst, boekhouder, en Elisabeth Antonissen. Gehuwd op 23-7-1941 met Cornelia Maria Laarakker. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren.

De levensloop van Anton Kunst biedt het beeld van een opgewekt en nijver man, die zijn enigszins grillige carrière begon als onderwijzer in zijn geboorteplaats en eindigde als hoogleraar rechtsgeschiedenis op de Nederlandse Antillen. Kunst genoot zijn opleiding tot onderwijzer in Breda, waar hij vervolgens in het lager en mulo-onderwijs werkzaam was. Voortgezette studie in een geheel andere richting bracht hem in 1940 een aanstelling als inspecteur van politie te Helmond; in deze functie volgde in 1946 overplaatsing naar Utrecht, waar hem de mogelijkheid geboden werd om naast zijn werk een academische graad te behalen. Zijn keuze viel op de rechtenstudie: in 1948 behaalde hij het doctoraal examen Nederlands recht en het doctoraal examen Vrije Studierichting, met als hoofdvak economie. Dit laatste specialisme bracht hem een positie als leraar staathuishoudkunde aan het Sint Bonifacius Lyceum te Utrecht. Tijdens de rechtenstudie had het oudvaderlandse recht de belangstelling van Kunst opgewekt. Met de hem eigen bedrijvigheid stortte hij zich in het lokaal rechtshistorisch onderzoek, hetgeen in snel tempo (1954) leidde tot een proefschrift - bij L.J. Hijmans van den Bergh - getiteld Van Sint Elisabeths-Gasthuis tot Gereformeerd Burgerweeshuis (1485-1814). Zijn promotie bezorgde hem een aanstelling als medewerker aan de faculteit der rechtsgeleerdheid, een functie die op haar beurt, dank zij publikaties op het gebied van het burgerlijk recht en de rechtsgeschiedenis, in 1963 leidde tot de benoeming als gewoon hoogleraar in de historische ontwikkeling van het recht aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam.

Anders dan bij de juridische opleidingen aan de oudere universiteiten lag het accent in Rotterdam op de rechtsgeschiedenis als een ontwikkelingsproces dat zijn voorlopig eindpunt vindt in de actualiteit van het contemporaine recht. Met de hem eigen dynamiek en werkkracht heeft Kunst zich ingespannen dit nieuwe idee gestalte te geven. Hij hoopte bovendien een zeker voorbeeld te kunnen stellen voor de andere juridische faculteiten in Nederland, waar de rechtsgeschiedenis - in het bijzonder het Romeinse recht - aan voortdurende druk van inkrimping was blootgesteld. Met grote gedrevenheid werkte hij enige jaren aan een tweedelig boekwerk waarin de Nederlandse rechtsgeschiedenis als een continuüm, beginnend in het antieke Rome, werd beschreven: Historische ontwikkeling van het recht (1967 - 1968). Beide delen zijn gedurende een drietal jaren in Utrecht gebruikt. Dat zij uiteindelijk hun weg toch niet gevonden hebben, lag aan een aantal elementen: de omvang was eerder die van een handboek dan die van een inleidend leerboek. Ook de overvloed aan details en de aanwezigheid van onnauwkeurigheden die als gevolg van het hoge tempo waarin de boeken waren ontstaan in de tekst waren geslopen, maakten in de praktijk het gebruik bezwaarlijk. Moge er ook kritiek mogelijk zijn op de vormgeving van beide delen, onverlet blijft toch het feit dat Kunst met zijn historische ontwikkelingsconcept ertoe heeft bijgedragen dat didactisch de traditionele grenzen tussen de rechtshistorische vakken werden doorbroken.

In 1968 werd Kunst te Utrecht benoemd tot gewoon hoogleraar in de historische ontwikkeling van het recht, bezien in het licht der rechtsstelsels waaruit het Nederlandse recht zich heeft ontwikkeld, meer in het bijzonder het Romeinse rechtsstelsel. In zijn oratie Opmerkingen over het juridisch onderwijs tussen de tweede en de twintigste eeuw (Zwolle, 1969) betoonde hij zich opnieuw een pleitbezorger voor het ongescheiden doceren van onderdelen van de rechtsgeschiedenis die elders nog voorwerp van zelfstandig onderwijs en niet-geïntegreerde wetenschapsbeoefening waren. Kunst had deze benoeming in Utrecht zeer begeerd en hij beschouwde haar als het hoogtepunt van zijn carrière. Het is dan ook betreurenswaardig dat hem op de Utrechtse leerstoel niet veel geluk ten deel is gevallen. Tussen Kunst en zijn net aangestelde medewerkers en ook met de studenten ontstonden conflicten over examen- en onderwijskwesties. Toen zich een mogelijkheid voordeed om een bijdrage te leveren aan de opbouw van de in 1971 opgerichte Rechtshogeschool op Curaçao (Nederlandse Antillen), greep hij met beide handen de kans aan om uit Utrecht te vertrekken.

Tussen 1971 en 1976 heeft hij aan deze instelling de Inleiding tot de rechtswetenschap. Beginselen van het Antilliaans privaatrecht en Historische ontwikkeling van het recht gedoceerd. Bovendien heeft hij op bepalende wijze bijgedragen aan het creëren van een goede bestuurlijke en onderwijskundige infrastructuur van de jonge instelling alsmede aan de verwezenlijking - tegen de oorspronkelijke bedoelingen in - van een doctorale vervolgfase in het juridische curriculum. Moge de leest waarop de Antilliaanse juridische faculteit werd ingericht ook het Nederlands/ Europees model zijn. Kunst heeft de op de Antillen levende gedachte om binnen deze vorm de inhoud zoveel mogelijk te laten aansluiten op de eigen Antilliaanse en Caraïbische tradities warm gesteund. Ook wetenschappelijk heeft Kunst zich op de Antillen niet onbetuigd gelaten. Hij schreef er zijn omvangrijke boek Recht, commercie en kolonialisme in West-Indië vanaf de zestiende tot in de negentiende eeuw (1981), waarin hij een poging onderneemt om in het kader van de regionale geschiedenis de (rechts)historische en economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen te beschrijven. De lof die hem in zijn kortstondige Utrechtse periode onthouden is gebleven, is hem, dank zij zijn bijdrage aan het jonge academisch onderwijs op de Nederlandse Antillen, in veelvoud ten deel gevallen.

P: Behalve de reeds genoemde publikaties: 'De metamorphose van de "grote leugen" ', in Nederlands Juristenblad 37 (1962) 253-256; 'Die Lex XII Tabularum VIII, 26 und der Decanus Traiectensis', in Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte. Romanistische Abteilung 82 (1965) 329-340; Korte voorgeschiedenis van het Nederlands Burgerlijk Wetboek 3e dr. (Zwolle, 1967); Receptie en concordantie van recht. De invloed van het Nederlands recht op dat van de Nederlandse Antillen [Willemstad, 1973]. Uitg. van de Rechtshogeschool van de Nederlandse Antillen II. Volledige bibliografie in onder L genoemde publikatie van J.E. Spruit.

L: J.E. Spruit, 'In memoriam Antonie Johannes Marie Kunst', in Tijdschrift voor Antilliaans recht-Justicia (1987) 138-144.

J.E. Spruit


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013