Meegeren, Henricus Antonius van (1889-1947)

 
English | Nederlands

MEEGEREN, Henricus Antonius van (1889-1947)

Meegeren, Henricus Antonius van (Han), kunstschilder (Deventer 10-10-1889 - Amsterdam 30-12-1947). Zoon van Hendrikus Johannes van Meegeren, leraar, en Augusta Louisa Henrietta Camps. Gehuwd op 18-4-1912 met Anna de Voogt. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (19-7-1923) gehuwd op 22-11-1928 met Johanna Theresia Oerlemans, die uit een eerder huwelijk 1 dochter meebracht. Dit huwelijk, waaruit geen kinderen werden geboren, werd op 18-12-1943 ontbonden door echtscheiding. afbeelding van Meegeren, Henricus Antonius van

Han van Meegeren bleek reeds vroeg een groot talent voor tekenen en schilderen te bezitten. Zijn tekenleraar op de HBS in Deventer, Bart Korteling (1853-1930), had een grote invloed op hem. Ook de studiekeuze kan mede door dit tekentalent zijn bepaald: na zijn eindexamen ging Van Meegeren in 1912 bouwkunde studeren aan de Technische Hoogeschool in Delft. Lang duurde dat niet: aangemoedigd door een bekroning van één van zijn voor een prijsvraag ingezonden tekeningen besloot hij in 1913 zich als kunstschilder in Den Haag te vestigen. Hier kreeg in 1917 zijn eerste eenmans-tentoonstelling van schilderijen een welwillende ontvangst bij kunstcritici, die er wel op wezen dat Van Meegerens stijl zeer traditioneel aansloot op het impressionisme van de Haagsche School. Een serie bijbeltaferelen, in de beginjaren '20 vervaardigd, toonde echter aan dat Van Meegeren zich ook sterk door het symbolisme liet inspireren.

Voor het eerst kwam Van Meegeren in 1923 ertoe - baatzucht lijkt hem te hebben gedreven - vervalsingen te vervaardigen van schilderijen die op de oude meesters uit de Gouden Eeuw geleken en bovendien vaak door het nabootsen van de oude signatuur de echtheid van een schilderij suggereerden. De sterk toenemende waardering voor Frans Hals deed hem twee variaties op van deze schilder bekende portretten vervaardigen van diens schilderijen. De bekende kunstkenner en collectioneur C. Hofstede de Groot kocht er via een bemiddelaar één van, het andere werd na Hofstede de Groots enthousiaste positieve advies gekocht door de kunstveilinghouder Fred. Muller & Co. Bij expertise van dit laatste schilderij bleken echter talrijke feilen: moderne verfstoffen waren gebruikt, onder de verflagen kwamen 20e-eeuwse draadnagels te voorschijn en ook de samenstelling van de gebruikte lijm klopte niet. Ten slotte zag Hofstede de Groot zich gedwongen ook het tweede schilderij te kopen, en van de beide 'Halsen' werd verder niet veel gehoord. De naam van Van Meegeren was bij dit alles niet genoemd, al kunnen er wel geruchten omtrent zijn betrokkenheid in omloop zijn gebracht.

Ongestoord door dit vervalsingsintermezzo werd Van Meegeren inmiddels in Haagse kringen een gewaardeerd en tamelijk succesrijk kunstenaar. Vooral enige tekeningen in grote oplagen gereproduceerd en als plaatwerk verkocht, werden onder een ruim publiek bekend. In menige Nederlandse huiskamer prijkte in de jaren '30 en '40 Van Meegerens Hertje (1921), of zijn Straatzangers (1928), ietwat sentimentele of lieflijk bedoelde voorstellingen. Voor portretten kreeg hij vele schilder- en tekenopdrachten. Toch leek dit kalme leven van kunstenaar op de tweede rang hem steeds minder te bevredigen. Dat kwam vooral aan de dag in de kunstbeschouwingen die hij van 1928 tot 1930 in het maandblad De Kemphaan, een strijdbaar rechts-radicaal kunstblad, publiceerde. Hierin sprak hij zich duidelijk uit ten gunste van de traditioneel-figuratieve kunst van vroeger eeuwen en beklaagde hij zich fel over de partijdige voorkeur van de kunstcritici uit zijn tijd voor de 'modernen'. Ook een ruzie in de Haagsche Kunstkring (Van Meegeren was sedert 1919 lid), die zich in 1932 afspeelde, was terug te voeren op de tegenstelling tussen 'traditionelen' en 'modernen'. Van Meegeren bedankte na dit incident voor het lidmaatschap en besloot zich met zijn echtgenote in Zuid-Frankrijk te vestigen.

Juist in de maand van Van Meegerens vertrek uit Nederland, oktober 1932, dook een in Vermeer-stijl vervaardigd schilderij Dame en heer aan spinet op. Via de kunsthandel kwam dit doek bij een particulier terecht, en pas na 1951 zou het als een vervalsing worden aangemerkt. Dat Van Meegeren de maker was is zeer waarschijnlijk. Van belang was dat de Haagse kunstkenner A. Bredius in 1932 de vondst van deze 'Vermeer' met geestdrift had verwelkomd. In zijn Franse atelier oefende Van Meegeren aanvankelijk op drie oude meesters - hij vervaardigde twee Vermeers, één Hals en één Ter Borch, die hij overigens, wellicht omdat hij zijn kopiistenwerk te doorzichtig vond, onder zich hield.

Maar in 1936 kwam hij ertoe het schilderij De maaltijd van Emmaüs (gewoonlijk in Nederland aangeduid als De Emmaüsgangers) te vervaardigen, dat spoedig beroemd zou worden. Het zou zijn beste werkstuk op het terrein van de vervalsingskunst worden. Op nu haast technisch-volmaakte wijze - door ervaringen in 1923 wijs geworden - zette hij het schilderij op. Hij kocht een oud doek, dat hij kon overschilderen, stelde zorgvuldig met reeds in de 17e eeuw bekende ingrediënten zijn verfsoorten samen, gebruikte daarbij als bindmiddel, volgens de modernste aanwijzingen, kunsthars en slaagde erin een bedriegelijk antieke craquelure na te bootsen. Uitgaand van een schilderij van M.M. da Caravaggio, De maaltijd van Emmaüs, koos hij een voorstelling die van Vermeer nu juist niet bekend was. Maar ook in esthetisch opzicht zou het schilderij zeer bevredigen - al liepen de meningen daarover wel uiteen toen de vervalsing eenmaal gebleken was. Stijl, compositie en koloriet waren treffend Vermeerachtig, en kwamen overeen met de weinige bijbelse of klassieke groepsvoorstellingen die Vermeer had gemaakt (vooral de aan Vermeer toegeschreven Martha en Maria in Edinburgh). Juist de vroom-intieme glans en gloed pasten bij de opvattingen en verwachtingen die in de jaren '30 bij vele kunstkenners omtrent de 17e-eeuwse Nederlandse schilderkunst waren gevormd. De sterk overheersende bewondering voor Rembrandt leek heel die kunst te 'rembrandtiseren' op een veel romantisch-religieuzere wijze dan men na 1945 voor Rembrandts kunst zou aanvaarden.

Van Meegeren had de 'Vermeer' gegeven waarop men destijds als het ware wachtte. Nadat deze Emmaüsgangers naar Nederland was gekomen en ter expertise aan dezelfde Bredius werd voorgelegd die reeds zijn fiat aan een vorige, heel wat minder overtuigende, 'Vermeer' had gegeven, werd dit schilderij de 'vondst van de eeuw'. De zo mogelijk nog geestdriftiger directeur van het Museum Boymans in Rotterdam, D. Hannema, wist spoedig met behulp van Rotterdams mecenaat voor 550.000,- de aankoop gedaan te krijgen, en in 1938 werd hier rond de trotse nieuwe aanwinst een grote tentoonstelling 'Meesterwerken uit vier eeuwen' gehouden, die veel aandacht trok. Slechts een enkele kunstkritische stem liet een geluid van twijfel horen (o.a. de historicus Johan Huizinga).

Aangemoedigd door dit grote succes zette Van Meegeren nu in de loop van de volgende jaren zijn vervalsingen voort en bracht hij deze langs verschillende wegen op de markt. Van Meegeren heeft er waarschijnlijk bijna zes miljoen gulden aan verdiend. Eerst in Nice, in 1938 en 1939, daarna - na het uitbreken van de oorlog keerden de Van Meegerens in de herfst van 1939 naar Nederland terug - in Laren (Nh), had hij niet minder dan zes 'Vermeers' en twee 'De Hooghs' vervaardigd die alle voor hoge prijzen van de hand gingen via kunsthandelaars die geloofden oude vondsten te pakken te hebben gekregen. Geen van die stukken had de kwaliteit van De Emmaüsgangers, maar het grote succes van de eerste ontdekking sleepte dat van de daaropvolgende werken met zich mee, over en weer door verwantschap in voorstelling of sfeer de echtheid van alle bevestigend.

In bezettingstijd schroomde Van Meegeren ondertussen niet zijn relaties in ruime kring te zoeken, al was het alleen maar om goede contacten met de kunsthandel te onderhouden. Samenwerking met een kunstvriend die inmiddels NSB'er was geworden, Martien Beversluis, leidde tot pogingen om nog eens op eigen kunst aandacht te vestigen. Een eenmanstentoonstelling eind 1941 in Laren en begin 1942 in Den Haag toonde zijn tekenwerk, verscheidene van zijn kunstwerken werden o.a. naar tentoonstellingen in Duitsland gezonden en een fraaie, grote uitgave Teekeningen I (1942) gaf vele reprodukties van zijn recent werk. Afgezien van de traditionele, in die tijd zelfs enigszins ouderwets aandoende, symbolistische trekken kon men hierin met enige moeite ook fascistoïde en antisemitische symboliek terugvinden. Een aan de Führer met een geschreven opdracht op het titelblad van dit boek zou na de oorlog Van Meegeren nog kwalijk worden genomen, al kon niet bewezen worden dat de juichend geschreven opdracht van zijn hand was - zijn handtekening had hij in vele exemplaren gezet. Ook was Van Meegeren er waarschijnlijk geen voorstander van dat door een van zijn kunstbemiddelaars de 'Vermeer' Christus en de overspelige vrouw in 1943 aan Hermann Goering werd verkocht, al incasseerde hij wel de ruim anderhalf miljoen gulden die daarvoor werd betaald. Gelukkiger zal hij zijn geweest met een andere verkoop. Een van zijn 'Vermeers' werd ook door het Rijk voor het Rijksmuseum voor ruim één miljoen gulden gekocht op aandringen van vooraanstaande experts, enigszins gehaast, juist om te voorkomen dat zulk oud Nederlands cultuurbezit in buitenlandse (in die tijd: Duitse) handen zou vallen. Het lijkt er op dat Van Meegeren in de laatste oorlogsjaren nog weinig creatief was. Schatrijk geworden verhuisde hij in 1943 naar Amsterdam, kocht een groot herenhuis aan de Keizersgracht en werd in Amsterdamse bohémienkringen een gulle en daarom graag geziene grand seigneur.

Het zou echter de verkoop van de 'Vermeer' aan Goering zijn die op 29 mei 1945 tot een maandenlange gevangenschap leidde onder de, voor de omstandigheden wel heel ironische, verdenking Nederlands cultuurbezit aan de vijand te hebben verkwanseld. Misschien hierdoor extra geprikkeld, maar ook beseffend dat het ene steentje van de verkoop aan Goering een lawine van onthullingen en ontdekkingen zou losmaken, was hij deze vóór en hield hij de eer aan zich: in juli 1945 bekende hij een vervalser in het groot te zijn geweest en deed hij zijn best dit te bewijzen. Zo schilderde hij vrijwillig in gevangenschap nog een 'Vermeer', Christus te midden van de schriftgeleerden. Ter verdediging van zijn vervalsingspraktijken stelde Van Meegeren het zelf voor dat hij ertoe gekomen was als een miskend kunstenaar die de holle pretenties van de kunstexperts en de grillen van het kunstsnobisme aan de kaak wilde stellen. Daarmee verwierf hij al dadelijk de bewonderende steun van enkelen en een grote populariteit bij een wijd publiek. Ook de verkoop van het schilderij aan Goering kon in dit verband als een soort heldendaad worden voorgesteld - 'the man who swindled Goering', was de kop van een artikel in een Amerikaanse krant in 1947. Bij dit alles werd wel voorbijgegaan aan de grote sommen gelds die Van Meegeren met zijn vervalsingen had binnengehaald en was nog niet bekend dat hij zich reeds in een tijd toen nog geen sprake kon zijn van miskenning - in 1923 - aan vervalsingspraktijken had schuldig gemaakt. Ook de beschuldiging van politieke collaboratie verdween geheel onder tafel, de bijzondere rechtspleging had in dat opzicht trouwens weinig houvast. Van Meegeren zelf werd in de herfst van 1945 voorlopig in vrijheid gesteld in afwachting van een strafrechtelijk proces.

Na een zorgvuldig onderzoek door een speciaal daartoe benoemde commissie van deskundigen werd Van Meegeren ten slotte wegens kunstvervalsing en oplichting bij transacties van schilderijenverkoop die nog niet waren verjaard strafrechtelijk vervolgd. Het proces dat op 29 oktober 1947 voor de Amsterdamse rechtbank diende, baarde uiteraard veel opzien. Als een van de getuige-deskundigen trad o.a. de Belgische hoogleraar P.B. Coremans op, die een overtuigend verslag kon geven van het chemisch en röntgenologisch onderzoek van de vervalsingen, en zodoende Van Meegerens opnieuw zeer nadrukkelijk naar voren gebrachte bekentenis bevestigde. Ook was het mogelijk geweest nader te bewijzen dat juist Van Meegeren de schilderstukken had vervaardigd mede dank zij een huiszoeking in het nog altijd leegstaande atelier in Nice, waar zijn vooroorlogse oefenstukken en een replica van een later opnieuw gemaakte 'Vermeer' werden aangetroffen evenals resten van Van Meegerens materiaal (o.a. een onderdeel van het oude doek dat Van Meegeren voor zijn Emmaüsgangers had gebruikt). Op 12 november 1947 werd Van Meegeren tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld. Kort daarna overleed hij in gevangenschap.

De rechtzaak had nog enige nasleep. Een van de bedrogen kopers van een 'Vermeer', de Rotterdammer D.G. van Beuningen, nam een Belgisch expert, J. Decoen, in de arm, die uitdrukkelijk De Emmaüsgangers en Van Beuningens 'Vermeer' voor echt verklaarde en Coremans' onderzoek van deze schilderijen bedrog noemde. Een civiele procedure in 1951 door Van Beuningen tegen Coremans aangespannen leidde in 1955 tot volledig eerherstel van Coremans. Er waren daarna nog slechts enkelingen die althans De Emmaüsgangers als een echte Vermeer wensten te verdedigen. De meeste vervalsingen werden in magazijnen opgeborgen, en bij de liquidatie van het vermogen van de door zijn schuldeisers failliet verklaarde Van Meegeren verviel een groot deel van het toen nog overgebleven en door rente aangegroeide kapitaal aan de Staat, die door eigen aankoop en als eigenaar optredend voor het in beslaggenomen 'Feindvermögen' van Göring de voornaamste schuldeiser was geworden.

P: In de onder L genoemde dissertatie van M.H. van den Brandhof wordt een lijst van 460 gedocumenteerde werken opgesomd (153- 163).

L: M.M. van Dantzig, Johannes Vermeer, de "Emmaüsgangers" en de critici (Leiden [etc.], 1947); W. Froentjes en A.M. de Wild, 'De natuurwetenschappelijke bewijsvoering in het proces Van Meegeren', in Chemisch Weekblad 45 (1949) 269-278; P.B. Coremans, Van Meegeren's faked Vermeers and De Hooghs. A scientific examination (Amsterdam, [1949]); J. Decoen, Terug naar de waarheid. Vermeer- Van Meegeren. Twee authentieke schilderijen van Vermeer [uit het Frans vert. door Ch.A. Cocheret] (Rotterdam, 1951); H. van de Waal, 'Forgery as a Stylistic Problem', in Aspects of art forgery [Papers read by H. van de Waal et al.] ('s-Gravenhage, 1962) 1-14; M.L. Doudart de la Grée, Geen standbeeld voor Han van Meegeren (Amsterdam, 1966); J.R.G. Kilbracken, Van Meegeren (Londen [etc.], 1967); W. Froentjes en R. Breek, 'Een nieuw onderzoek naar de identiteit van het bindmiddel van Van Meegeren', in Chemisch Weekblad. Magazine (1977) 583-589; M.H. van den Brandhof, Een vroege Vermeer uit 1937. Achtergronden van leven en werken van de schilder/ vervalser Han van Meegeren (Utrecht, [etc. 1979]); eadem, 'Het geval-Van Meegeren', in Knoeien met het verleden. Onder red. van Z.R. Dittrich et al. (Utrecht [etc.], 1984) 153-162; Han van Meegeren (1889-1947). [Tentoonstelling in Het Slot Zeist van 15 juni tot en met 1 september 1985.] Met inl. van G. Peter Hoefnagels, 'Kunst als criminologisch verschijnsel'; A. Venema, Kunsthandel in Nederland, 1940-1945 (Amsterdam, 1986).

I: Website Uncertainty Principle: http://www.uncertainty-principle.com/joe/pages/forgers.html [18-7-2007] [Portret: Joe Zane].

I. Schöffer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013