Reingout, Jacques (1530-1595)

 
English | Nederlands

REINGOUT, Jacques (1530-1595)

Reingout, Jacques (ook bekend onder de naam Reingoud), raadsheer en commies van de Raad van Financiën, later ontvanger-generaal van de Kamer van Financiën (Brugge ca. 1530 - Brussel ca. 1595). Zoon van mr. Hendrick Reingout. Gehuwd ca. 1565 met Margarete (Margarrete) van Horenbeke. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Na haar overlijden (ca. 1575) gehuwd ca. 1577 met Anna van Beveren. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Na haar overlijden (ca. 1580) gehuwd ca. 1583 met Anna van der Beken. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.

Reingoud kwam uit een patriciërsgeslacht te Brugge. Aanvankelijk was hij koopman, wat echter uitliep op een bankroet. In 1559 was hij 'amanuensis' (vermoedelijk klerk) van Jan van der Aa, secretaris van de Raad van State. Wellicht op diens aanbeveling werd hij omstreeks 1560 secretaris-geheimschrijver van Lamoraal, graaf van Egmond. Door diens invloed als lid van de Raad van State bij Granvelle volgde op 24 juli 1563 Reingouds benoeming tot griffier van de Raad van Financiën. Op 7 januari 1569 werd hij bevorderd tot gecommitteerde en adviseerde hij als zodanig de landvoogd inzake de inkomsten van de vorst uit de beden en het beheer van de domeinen, die allereerst voor de defensie werden gebruikt. Ten gevolge van de tijdsomstandigheden verschoven de bevoegdheden van de Raad van Financiën soms tijdelijk of blijvend. Zo was de verhouding tussen de Spaanse en Nederlandse financiële administratie niet steeds duidelijk en hield de Raad van Beroerten tot 1574 het beheer over de geconfisqueerde goederen van de door deze Raad veroordeelden. Later werd de taak van de Raad van Financiën weer uitgebreid en in 1575 werd Reingoud ontvanger van de épargnes, waar de inkomsten uit de confiscaties merendeels onder vielen.

Na het overlijden van Requesens in 1576 kreeg de Raad van Financiën als nieuwe taak het uitgeven van obligaties opgedragen. Vrijwel tegelijkertijd begonnen de provincies de inning van de beden aan zich te trekken, waarvoor zij de Kamer der Beden oprichtten. Het hieruit ontstane competentiegeschil met de Raad van Financiën werd in januari 1577 bijgelegd door de afspraak dat voortaan de Kamer der Beden met twee permanente leden van de Raad van Financiën bij toerbeurt zou worden uitgebreid. Een ambt dat ook Reingoud bekleedde. In deze tijd was hij meer dan voorheen betrokken bij het voeren van vele en langdurige processen. Hierin bleek hij een aanhouder te zijn, zij het lang niet altijd met succes. Voor een deel betrof het zijn handelen in functie, maar ook procedeerde hij als particulier. In één geval tegen een stiefzoon, die zijn administratie slecht zou hebben beheerd. Een ander maal spande een schoonzoon tegen hem een proces aan wegens het niet betalen van huwelijksgiften voor zijn stiefdochter.

Tot omstreeks 1580 doorliep Reingoud bij de Raad van Financiën een normale carrière. Het was gebruikelijk dat gecommitteerden eerst, bijvoorbeeld als koopman, financiële kennis verwierven. Mede dank zij zijn afkomst, maar ook door zijn carrière kon hij goede huwelijken doen: zijn beide echtgenotes kwamen uit rijke Vlaamse patriciërsfamilies. Anna van Beveren, weduwe van Joachim van Hontzocht, schonk hem relaties in de kring van hoge ambtenaren; zijn tweede vrouw legde contact met een financiersfamilie. Omstreeks 1575 ging het Reingoud zo goed dat hij verschillende heerlijkheden kon kopen, waarvan die van Cauwerberg (ook wel Cauwenberg of Cauwerbourg(h) genaamd) en Kruibeke de belangrijkste waren.

In de jaren tachtig kwam hij echter in de problemen. In 1582 stelde Nicolaas Schagen, provoost van de Geheime Raad, hem in Antwerpen onder huisarrest wegens het ontbreken van een register. Omstreeks 1584 klaagde zijn collega Jan van Bourgondië, hoofd van de geldmiddelen, hem wegens bedrog in de gemene middelen aan. Een hiernaar ingesteld onderzoek kon door de verwarde politieke verhoudingen ten tijde van Anjou en de dood van de aanklager weliswaar niet naar behoren worden afgerond, maar betekende desalniettemin het einde van Reingouds carrière bij de Raad van Financiën.

Reingoud hield zich toen, evenals vóór 1559, met handel bezig, ditmaal te Antwerpen, zonder de politiek vaarwel te zeggen. In 1585 intrigeerde hij tegen het aanbieden van de soevereiniteit over de Nederlanden aan Hendrik III van Frankrijk. Ook bij de aanbieding van de soevereiniteit aan Elizabeth van Engeland was Reingoud aanvankelijk tegen en zag hij tot zijn vreugde dat de vorstin, evenals vóór haar Hendrik III, de soevereiniteit afwees. Maar toen de Engelse koningin wel bereid bleek een harer dienaren naar de Republiek te laten gaan als een soort gouverneur slaagde Reingoud er nu toch in samen met enige andere Zuid-Nederlanders, zoals Adolf van Meetkercke, Daniel van Burchgrave en Gerard Prouninck - spoedig samen aangeduid als de Reingoudisten -, het vertrouwen te winnen bij het Engelse hof. Zij vestigden zich eind februari in het Noorden en werden Leicesters persoonlijke adviseurs. Reingoud werd toen, na jarenland als katholiek te hebben geleefd, protestant uit opportunistische redenen. Op 16 mei 1586 werd hij ontvanger van de épargnes in de Republiek. Op voorstel van hem stelde Leicester in juni de Kamer van Financiën in, een college dat grote overeenkomsten vertoonde met de Raad van Financiën en dat o.a. moest toezien op de naleving van het op 14 februari 1586 verscherpte verbod van de handel op de vijand en tevens vermeende belastingontduiking van Hollandse kooplieden en regenten moest nagaan. Zonder toestemming van de Raad van State of van de Staten-Generaal beëdigde Leicester reeds op 19 juni 1586 de meeste leden van dit college. Noch het verzet van de Staten van Holland noch dat van de Raad van State kon de officiële installatie van de Kamer van Financiën ongedaan maken. In de stad Utrecht, sinds april Leicesters residentie, trokken de Reingoudisten kort nadien de macht aan zich en zonden zij oude aanhangers van Willem van Oranje in ballingschap.

Niets scheen Reingouds toenemende invloed meer te kunnen stuiten, totdat zijn persoonlijke vriend Steven Perret wegens belediging van de Staten van Holland in augustus in Gouda werd gearresteerd. Hierbij werd ook de geheime correspondentie van Perret (schuilnaam Hans Gheijs) met Reingoud (schuilnaam Nicase van der Clijte) ontdekt. Reingoud voorzag door Perrets gevangenneming, die reeds de arrestatie van Cornelis Maertenszn. te Rotterdam tot gevolg had, terecht ook moeilijkheden voor zichzelf. Reingouds papieren werden in beslag genomen, en daaruit bleek een verhouding met Barbara Boots, de weduwe van Largilla, de gouverneur van Landrecies. Zij trachtte te vluchten, maar werd te Middelburg met nog meer belastend materiaal gearresteerd. Tevergeefs zocht Reingoud bescherming bij Leicester in het kamp voor Doesburg, waar gecommitteerden van de Staten van Holland hem arresteerden. Wel kreeg hij Leicesters provoost als beschermheer mee. In november 1586 begonnen de Staten van Holland, gesteund door de Staten-Generaal, een crimineel proces bij het Hof van Holland. Reingoud werd op grond van belastend materiaal allereerst ten laste gelegd met de Spaanse regering te hebben samengewerkt en daarvoor de aan hem toevertrouwde gelden te hebben aangewend. Hierover werd Jan Laignier, bankier van de stad Amsterdam, door de Staten zelf ondervraagd. Tevens bleek hij geld ten gunste van zijn vriendin Barbara Boots te hebben gespendeerd. Verder werd gewezen op zijn contacten met de Spaansgezinde bisschop van Mechelen Jean Hauchin in de tijd dat hij ook intrigeerde tegen het aanbieden van de soevereiniteit van de Staten-Generaal aan Frankrijk en Engeland. Ten tijde van Leicester zou hij de privileges van Holland geschonden hebben. Zo had hij Holland het benoemingsrecht van een procureur-generaal betwist en had hij Leicester het verbod van de handel op de vijand laten verscherpen. Samen met Perret had hij tegen aanzienlijke vergoedingen van Leicester buiten de Staten om aan Leicester belastingvernieuwingen voorgesteld, waardoor deze minder afhankelijk van de Engelse geldtransporten zou worden. Tenslotte waren er in zijn geheime correspondentie beledigingen aan het adres van de Staten van Holland aangetroffen.

Een door Reingoud ondernomen poging om eind 1586 met Leicester vanuit Den Briel naar Engeland over te steken mislukte. Het Engelse lid van de Raad van State, Thomas Wilkes, liet hem, terwijl hij formeel onder arrest bleef staan, uit veiligheidsoverwegingen naar de stad Utrecht overbrengen. Kennelijk had Reingoud goede verwachtingen over de afloop, want in december 1586 solliciteerde hij naar de vacature van de Utrechtse ontvanger-generaal Jacques de Pottere. Op 8 januari 1587 dienden de Staten-Generaal echter dezelfde aanklacht bij het Hof van Holland in als de Staten van Holland voordien. Een werkelijk proces bleef zelfs na Leicesters terugkeer uit. Na de teruggave van een gedeelte van zijn geconfisqueerde papieren verbleef Reingoud tijdelijk in de Engelse pandstad Vlissingen om zich vervolgens na Leicesters definitieve vertrek te Brussel te vestigen, waar hij weer katholiek werd en tot het einde van zijn leven ambteloos zou blijven wonen. Als gevolg van de moeilijkheden die hij eind 1584 met de Raad van Financiën had gehad, was voor hem, in tegenstelling tot vele van zijn collega's die ook onder Leicester hadden gediend, geen terugkeer in zijn oude ambt mogelijk.

De pogingen van Reingoud om na 1584 in het opstandige Noorden in Leicesters kielzog een nieuwe carrière op te bouwen waren mislukt. Zijn adviezen tot het nemen van anti-Hollandse maatregelen hadden uiteindelijk het einde betekend van zijn ambtelijke loopbaan in de Geünieerde Nederlanden. Perrets gevangenneming stelde de Staten van Holland in de gelegenheid om door de arrestatie van de initiatiefnemer van de Kamer van Financiën dit college buiten werking te stellen door hem zijn politieke verleden, talrijke frauduleuze praktijken, huwelijksontrouw en schending van de privileges van Holland ten laste te leggen.

A: Archiefbescheiden betreffende Reingout in Het archief van de landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt (1586-1619) in het Rijksarchief in Zuid-Holland dat zich bevindt in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

L: R. Fruin, 'Motley's geschiedenis der Vereenigde Nederlanden', in Robert Fruin's Verspreide geschriften. Uitg. door P.J. Blok, P.L. Muller en S. Muller Fz. ('s-Gravenhage, 1901) III, passim; E. de Borchgrave, in Biographie Nationale. Publ. par l'Académie Royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique (Brussel, 1907) XIX, kol. 1-4; Resolutiën der Staten-Generaal van 1576-1587. Bew. door N. Japikse ('s-Gravenhage, 1915, 1917, 1918, 1919, 1921) I-V. RGP grote serie: 26, 33, 41, 43, 47; H.J.Ph.G. Kaajan, 'Tussen winstbejag en staatsgezag: nieuw licht op de ambtelijke loopbaan van de Brabander Jacques Reingoud (1563-1586)', in Bijdragen tot de geschiedenis 65 (1982) 135-166. (Enkele correcties zijn verwerkt in dit lemma.)

H.J.Ph.G. Kaajan


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013