© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.A. Righart, 'Roemers, Derk (1915-1983)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/roemers [13-07-2015]
ROEMERS, Derk (1915-1983)
Roemers, Derk, voorzitter NVV, Tweede-Kamerlid (Haarlem 6-2-1915 - Laren (Nh) 5-2-1983). Zoon van Bronno Roemers, bankwerker, en Hendrica de Bruin. Gehuwd op 30-12-1940 met Everdina Wilhelmina van der Vliet. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren.
Derk Roemers werd in 1915 in een eenvoudig Haarlems arbeidersmilieu geboren. Later zou hij uitgroeien tot een van de eerste academici in de leiding van de arbeidersbeweging. Een harde jeugd, getekend door de crisisjaren, zou de rest van zijn leven diepgaand beïnvloeden. Hij bezocht in zijn geboortestad de HBS-A en was een actief lid van de moderne jeugdbeweging. Na korte tijd als jongste bediende bij de Twentsche Bank te hebben gewerkt, ging Roemers in 1934 economie studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In 1940 legde hij het doctoraal examen af, en nog in dat zelfde eerste oorlogsjaar kreeg hij een baan als medewerker van de Stichting Prijsvorming in de Textielindustrie, een functie die hij tot het einde van de oorlog zou uitoefenen.
Deze ervaring in administratie maakte het voor hem mogelijk gedurende twee jaar economisch medewerker van de Vakgroep Kerftabakindustrie te zijn alvorens hij in 1947 directeur van het Wetenschappelijk Bureau van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) werd. Zijn ster was snel rijzende in die jaren, want terzelfder tijd kon hij secretaris van de Stichting van de Arbeid worden. Hij gaf de voorkeur aan de vakbeweging, omdat naar eigen zeggen 'aan de kant staan in strijd met m'n karakter is'. Als directeur van het Wetenschappelijk Bureau was Roemers in belangrijke mate verantwoordelijk voor het in 1952 verschijnende Welvaartsplan van het NVV, een toekomstprogramma dat beoogde de opvolger van het Plan van de Arbeid uit 1935 te zijn. In het Welvaartsplan stond bestaanszekerheid bij volledige werkgelegenheid voorop. Het rapport probeerde o.a. antwoord te geven op de vraag hoeveel arbeidsplaatsen tot 1965 gecreëerd moesten worden, en het stelde richtlijnen op voor een economische politiek in samenhang met een werkgelegenheidsbeleid. Het verdelingsvraagstuk - een inkomens- en vermogenspolitiek - kreeg nauwelijks enige aandacht in het Welvaartsplan. Alles stond in het teken van de opvoering van de produktiviteit. Het plan, dat illustratief is voor het sterk produktiegerichte denken van de vakbeweging uit de jaren vijftig, is ook in meer dan één opzicht typerend voor het denken van Roemers. De meer dan 500 pagina's van het gedegen rapport getuigen in de eerste plaats van een academisch-wetenschappelijke inslag en daaruit voortvloeiende voorzichtigheid, waarin Roemers zich duidelijk onderscheidde van de oudere generatie van strijdbare arbeidersleiders. Daarnaast is de traumatische ervaring van de jaren dertig van armoede en werkloosheid goed herkenbaar in de wijze waarop voorkeur werd gegeven aan sociale zekerheid en werkgelegenheid boven maatschappij-omwentelende herverdelingsplannen.
Tot 1952 bleef Roemers directeur van de 'think-tank' van het NVV. In dat jaar werd hij Tweede-Kamerlid voor de Partij van de Arbeid (PVDA). De band met het NVV behield hij door secretaris-redacteur te worden (hij publiceerde vele artikelen in het NVV-blad De Vakbeweging en redigeerde het NVV-familieblad De Stem van de Arbeid). Zijn parlementaire werk heeft hij tot het einde van zijn NVV-loopbaan in 1965 met zijn vakbondsactiviteiten gecombineerd. Als kamerlid was hij onder andere een verdienstelijk voorzitter van de vaste kamercommissie voor economische zaken. De verwevenheid tussen partij en vakbeweging, waarvan Roemers' dubbelfunctie een treffend voorbeeld is, zag hijzelf niet als een probleem, integendeel. 'Ik heb geen twee meesters gediend', aldus Roemers bij zijn afscheid van het NVV in 1965. De succesvolle uitoefening van beide functies verklaarde hij juist uit hun combinatie. 'Bovendien', zo stelde hij, 'een NVV dat het algemeen belang zou schenden had ik niet kunnen dienen.'
Inderdaad bleef Roemers tijdens zijn kamerlidmaatschap een belangrijke rol in het NVV spelen: van 1956 tot 1959 was hij tweede voorzitter', en in oktober van dat laatste jaar werd hij zelfs voorzitter. Hij had deze functie toen al een halfjaar waargenomen voor de ernstig zieke C. W. van Wingerden. Er schuilt een zekere ironie in het feit dat het voorzitterschap van Roemers - door zijn opvolger A. Kloos met enige overdrijving omschreven als de grondlegger van de geleide loonpolitiek - samenviel met een geleidelijke liberalisering van diezelfde loonpolitiek. Deze versoepeling was door de zwarte loonvorming onvermijdelijk, dat zag ook Roemers in. Maar nog in 1965 schroomde hij niet de voordelen van het oude en in die tijd verketterde systeem nog eens te beklemtonen: in de eerste plaats bood de geleide loonpolitiek een mogelijkheid in het bijzonder de sociaal zwaksten te beschermen en in de tweede plaats was het zijns inziens een uitstekend middel in de werkgelegenheidspolitiek. 'Mijn generatie is in de jaren dertig door de werkloosheid geschonden en kan dat nimmer vergeten', aldus Roemers in zijn afscheidsrede voor het NVV-congres.
Na zes jaar moest de vaak als verlegen en wat hoekig in de omgang omschreven Roemers zijn voorzitterschap, evenals zijn voorganger Van Wingerden, om gezondheidsredenen neerleggen. De man die de combinatie van veelvuldige functies als een voordeel in zijn werk beschouwde (hij was o.a. ook vice-voorzitter voor de werknemers in de Sociaal-Economische Raad (SER), voorzitter voor de werknemers in de Stichting van de Arbeid, vice-voorzitter van de Algemene Emigratie Centrale en lid van de Bankraad) stelde bij zijn afscheid van de vakbeweging vast dat er geen slechter (lees: veeleisender) werkgevers zijn dan de werknemers. Zijn vertrek werd door sociaal-economisch Nederland als een groot verlies beschouwd. Alom werd hij om zijn grote deskundigheid, evenwichtige leiding en vasthoudendheid geprezen.
Zijn kamerlidmaatschap vervulde Roemers nog twee jaar. In 1967 werd hij op 51-jarige leeftijd benoemd tot burgemeester van Vlissingen. Hoewel in het Zeeuwse aanvankelijk met gemengde gevoelens tegen deze 'Haagse' figuur werd aangekeken, wist Roemers zich als energiek bestuurder snel populair te maken. Hij verdedigde met verve de belangen van Vlissingen als havenstad en aarzelde daarbij niet zijn Rotterdamse ambt- én partijgenoot W. Thomassen te attaqueren. Toen Roemers reeds vier jaar na zijn benoeming bekend maakte een invaliditeitspensioen te willen aanvragen, reageerde de Vlissingse gemeenschap geschokt. Opnieuw speelde een combinatie van een te zware werkdruk en een zwakke gezondheid hem parten. Na zijn eervol ontslag als burgemeester trok Roemers zich terug uit de openbaarheid. In 1983 stierf hij in een Larense verpleegkliniek aan de ziekte van Parkinson. Met hem ging toen een man heen die een belangrijk aandeel had gehad in de totstandkoming van de naoorlogse verzorgingsstaat. Gedreven door het trauma van de jaren dertig - nooit meer die armoede, nooit meer die werkloosheid - belichaamt Roemers in hoge mate de continuïteit tussen het interbellum en de naoorlogse Nederlandse geschiedenis.
P: Lonen en prijzen 2e dr. (Amsterdam, 1946); Het Marshall-plan [Amsterdam, 1948]; Onze toekomst (Amsterdam, [1950]); Wat bezielt het N.V.V.? Het bisschoppelijk mandement en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (Amsterdam, [1954]); Een niet geslaagde poging. Commentaar op de brochure van het C.N.V. "Wat het C.N.V. er van zegt" betreffende de beëindiging door het N.V.V. van de samenwerking in de raad der vakcentralen (Amsterdam, [1955]).
L: J. van Tijn, 'Gesprek met drs. D. Roemers', in Vrij Nederland, 13-11-1965; Martin Ruyter, 'Burgemeester Roemers...', in de Volkskrant, 23-3-1971; J. Jansen van Galen en H. Vuijsje, 'Gesprek met oud-NVV-voorzitter Roemers', in Haagse Post, 20-6-1981; Het Parool, 8-2-1983; NRC Handelsblad, 8-2-1983.
I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 29620 [Roemers in oktober 1965].
J.A. Righart
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 13-07-2015