© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: C. von Gleich, 'Röntgen [sr.], Julius Engelbert (1855-1932)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/rontgen [15-11-2022]
RÖNTGEN [SR.], Julius Engelbert (1855-1932)
Röntgen [sr.], Julius Engelbert, pianist, componist en dirigent (Leipzig (Duitsland) 9-5-1855 - Utrecht 13-9-1932). Zoon van Johann Matthias Carel Engelbert Röntgen, violist, en Friederike Pauline Kiengel. Gehuwd op 28-7-1880 met Carolina Amanda Erika Maier, violiste. Uit dit huwelijk werden, 2 zoons geboren. Na haar overlijden (15-6-1894) gehuwd op 8-7-1897 met Abrahamina des Amorie van der Hoeven. Uit dit huwelijk werden, behalve 1 dochter die jong overleed, 4 zoons geboren. Genaturaliseerd bij Wet van 30-12-1919. Stbl. nr. 1158.
Sinds anderhalve eeuw heeft het geslacht Röntgen musici voortgebracht, die voor een deel in het buitenland werkzaam waren. Julius Röntgen groeide in Leipzig op, waar zijn uit Deventer afkomstige vader als violist aan het Gewandhausorchester verbonden was. Tot de vriendenkring van de familie Röntgen behoorden o.a. Felix Mendelssohn, Robert Schumann, Ferdinand David en Ignaz Moscheles. De muzikaal begaafde Julius ontving ter plaatse tot zijn 16e jaar privélessen in piano (o.a. bij Carl Reinecke) en theorie (o.a. bij Moritz Hauptmann). Ook speelde hij graag altviool. Daarna vertrok hij naar München om nog bij de componist Franz Lachner te studeren. In 1873 engageerde de bariton Julius Stockhausen de jonge Röntgen als pianobegeleider voor verscheidene concertreizen in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland.
Van eind 1877 af woonde Röntgen in Amsterdam. De betrekking van pianoleraar, die hij aan de muziekschool kreeg, gaf aanvankelijk weinig bevrediging, maar door zijn initiatieven verwierf hij al gauw een plaats in het Nederlandse muziekleven. In de door hem in het leven geroepen Amsterdamse 'Soirees voor Kamermuziek' bracht hij werken van tientallen componisten onder de aandacht. Zijn kwaliteiten als begeleider traden ook naar voren in verscheidene ensembles die hij gedurende lange tijd vormde. Zo maakte hij vele toernees in binnen- en buitenland met de bas Johannes Messchaert, later met de cellist Pablo Casals en de violist Carl Flesch. Met zijn zoons, de cellist Engelbert en de violist Julius, vormde hij een pianotrio. Ook als pianosolist was Röntgen gezien. Reeds in 1884 voerde hij het 2e pianoconcert van zijn vriend Joh. Brahms uit, en met het Concertgebouworkest o.l.v. Willem Kes speelde hij in 1893/1894 alle pianoconcerten van Beethoven. Door zijn benoeming in 1884 tot dirigent van het gemengd koor Excelsior en twee jaar later, als opvolger van J.J.H. Verhulst, van het Toonkunstkoor in Amsterdam kreeg hij de gelegenheid een eigen concertprogrammabeleid op te bouwen. Hierin pasten o.a. de Nederlandse première van Bachs Hohe Messe (Amsterdam 19-12-1891), een Grieg-festival in 1897 en een Brahmsfestival in 1898. In laatstgenoemd jaar moest Röntgen de leiding van het Toonkunstkoor afstaan aan Willem Mengelberg.
Toen de Amsterdamse muziekschool in 1884 werd uitgebreid met een opleiding voor beroepsmusicus (Conservatorium), kreeg Röntgen hier een betrekking als hoofdleraar piano. In 1912 volgde hij Daniel de Lange als directeur op, een functie die hij tot 1924 vervulde. Hij was voorts van 1904 tot aan zijn dood bestuurslid van de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis.
Naast al deze activiteiten trad Röntgen naar voren als een zeer vruchtbaar en veelzijdig componist. Zijn werk beslaat vrijwel alle bezettingen: tal van sonates en stukken voor piano, heel veel kamermuziek, concerten, symfonieën en andere orkestwerken, liederen, koorwerken alsmede opera's. Door zijn eerste vrouw, een Zweedse, en zijn vriendschap met Edvard Grieg kreeg Röntgen affiniteit met de Scandinavische muziek. Indrukken van zijn reizen naar Noorwegen vindt men o.a. terug in zijn herhaaldelijk uitgevoerde Norwegische Ballade für Orchester (op 36; 1892). Een thema van de Deense componist J.P. Hartmann inspireerde hem tot de Variationen für Klavier... (op. 38; 1895). Andere werken getuigen van Röntgens belangstelling voor de Nederlandse volksmuziek: bijv. zijn bewerking van Oud-Hollandsche boerenliedjes en contradansen voor viool en piano (1897) en de suite " Oud Nederland" (1915) voor orkest. In de jaren '20 schreef en speelde Röntgen op verzoek van de filmmaker D.J. van der Ven muziek bij een aantal folkloristische Nederlandse films (Lentefilm (1921), Zuiderzeefîlm (1928) e.a.).
In 1925 verliet Röntgen Amsterdam en trok zich terug in de door zijn zoon Frants voor hem gebouwde villa Gaudeamus in Bilthoven. Dit werd een trefpunt voor musici, en Röntgen beleefde er nog een zeer produktieve periode als componist. Ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag verleende de Universiteit van Edinburgh hem een eredoctoraat.
Van Röntgen als persoon ging een stimulerende werking uit. Hij deed veel voor de kamermuziek, introduceerde in Nederland werk van buitenlandse vrienden (niet alleen Brahms en Grieg), en was een van de grondleggers van de Bachcultuur in Amsterdam. Als componist genoot Röntgen tijdens zijn leven een goede bekendheid. Hijzelf en bevriende musici voerden zijn werken uit, o.a. Pablo Casais het Celloconcert in g kl. Alleen de van opusnummers voorziene composities, 100 in getal, zijn in druk verschenen. Verreweg het grootste deel van zijn oeuvre (ongeveer 450 werken) is alleen in manuscript bewaard en ten dele nooit uitgevoerd. In het werk van Röntgen kan men verschillende stijlen onderkennen. Voor een ruime middenperiode geldt vooral een invloed van de traditioneel-Duitse laatromantiek (Brahms). Hierdoor raakte zijn aanvankelijke neiging tot het Noorse klankidioom op de achtergrond. Na 1920 bewoog Röntgen zich in compositorisch opzicht op wat moderner terrein (Reger) en komen experimenten voor zoals de Bitonale Symphonie (1930). Van luchtiger aard zijn de ,,Boertige Suite" (1918) en de Sinfonietta humoristica für Orchester (1922).
A: Archief-Röntgen in het Nederlands Muziek Instituut te 's-Gravenhage.
P: Behalve de reeds genoemde werken: oeuvre-catalogus in bovengenoemd archief en in onder L genoemde publikatie Brieven van Julius Röntgen, 265-280; voorts Soirées voor kamermuziek in Amsterdam 1878- 1903 [Amsterdam, 1903]. Aanwezig in bibliotheek Haags Gemeentemuseum; Johannes Brahms, Briefwechsel mit Th. Wilhelm Engelmann. Met inl. van J. Röntgen (Leipzig, 1918); Grieg ('s-Gravenhage, [1930]). Beroemde musici: XIX. Voorts artikelen, o.a. 'Edvard Grieg's musikalischer Nachlass', in Die Musik. Halbmonatsschrift mit Bildern und Noten 7, Bd. 25 (1907-1908) 288-300, alsmede toelichtingen in concertprogramma's.
L: H. Viotta, Onze hedendaagsche toonkunstenaars (Amsterdam, [1893-1896] 2 dl.) I, afl. 9; D.J. van der Ven, 'Julius Röntgen, 1855-1925', in Ons Eigen Tijdschrift 3 (1925) 197-202; S. Dresden, Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Amsterdamsch Conservatorium (1884-1934) ([Amsterdam], 1934). Aanwezig in bibliotheek Haags Gemeentemuseum; Brieven van Julius Röntgen. Verz. door A. Röntgen-des Amorie van der Hoeven (Amsterdam, 1934); W. Paap, 'Herdenking van Julius Röntgen', in Mens en Melodie 2 (1947) 293-298; W. J. Schmidt, 'Een vergeten pianowerk', ibidem 7 (1952) 10-12; J.H. van der Meer, 'Julius Röntgen 1855-1932', in Mededelingen Gemeentemuseum van Den Haag 10 (1955) 21-32; R. Schoute, 'Julius Röntgen', in Muziek omlijst. 20 portretten in het Amsterdamse Concertgebouw (Haarlem [1984]) 26-30.
I: Jurjen Vis, Gaudeamus. Het leven van Julius Röntgen (1855-1932), componist en musicus (Zwolle 2007) afbeelding tegenover titelblad.
C. von Gleich
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 15-11-2022