© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J.K. van der Korst, 'Rutgers, Johannes (1850-1924)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/rutgersj [12-11-2013]
RUTGERS, Johannes (1850-1924)
Rutgers, Johannes, seksuoloog (Hallum, gem. Ferwerderadeel 24-8-1850 - Heerenveen 13-8-1924). Zoon van Sebald Justinus Rutgers, predikant, en Anna Maria Wolthers. Gehuwd op 28-5-1874 met Cornelia Everharda Thiens Abresch. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren. Na haar overlijden (18-2-1884) gehuwd op 3-8-1885 met Maria Wilhelmina Hendrika Hoitsema. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
De medicus Jan Rutgers, die zich zou opwerpen als de grote voorvechter van geboortenregeling op humanitaire gronden, kwam voort uit een Fries predikantengeslacht. Aanvankelijk volgde hij deze traditie en voltooide hij op 22-jarige leeftijd een theologische studie aan de Rijksuniversiteit te Groningen, alwaar hij ook het gymnasium had doorlopen. Aangezien men pas beroepbaar was op 23-jarige leeftijd moest hij wachten tot 1874 alvorens predikant te Hornhuizen (Gr) te worden. Reeds in het volgende jaar na de geboorte van zijn eerste kind raakte Rutgers in een ernstige crisis ten aanzien van geloof en levensbestemming. Hij legde zijn ambt neer en schreef zich nog in 1875 opnieuw in als student te Groningen, en wel aan de medische faculteit. Zijn vader nam de financiële zorg voor hem en zijn jonge gezin op zich.
De studie van de geneeskunde, die vanaf november 1877 werd voortgezet aan de Rijksuniversiteit te Leiden, werd in opmerkelijk korte tijd voltooid. Op 7 juli 1879 legde Rutgers het artsexamen af. Nog in hetzelfde jaar promoveerde hij te Groningen op een proefschrift, handelend over de invloed van leverziekten op de nierfunctie en vestigde hij zich als arts aan het Haringvliet te Rotterdam. Hij kreeg een drukke praktijk, werd bestuurslid van de plaatselijke afdeling van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst en mederedacteur van het Geneeskundig jaarboekje. Daar overleed na enkele jaren zijn echtgenote aan de late gevolgen van een kraambedinfectie.
In 1885 hertrouwde Rutgers met de drie jaar oudere 'Mietje' Hoitsema, hoofd van een uloschool voor meisjes. Dit huwelijk zou een grote ommekeer in zijn leven betekenen. Het echtpaar ontwikkelde links-radicale opvattingen en bekeerde zich tot het socialisme, feminisme, neomalthusianisme en vegetarisme. Naast zijn algemene praktijk begon Rutgers in 1892 een speciaal spreekuur voor geboortenbeperking, waar gratis hulp aan minvermogenden werd geboden. Hij volgde hiermee het voorbeeld van Aletta Jacobs, die al in 1882 te Amsterdam en soortgelijk initiatief had genomen. De belangstelling voor Rutgers' gratis anticonceptiespreekuur was teleurstellend: '...de zaak is nog te vreemd', schreef hij in 1893 verontschuldigend aan zijn vriend Ferdinand Domela Nieuwenhuis.
Aanvankelijk was het vooral Rutgers' echtgenote die zich actief voor de vrouwenemancipatie inspande. Het moet mogelijk aan haar invloed worden toegeschreven dat Rutgers zich ook in organisatorische en propagandistische richting ging ontwikkelen. Van nature schijnt hij een in zichzelf gekeerde en onbuigzame man geweest te zijn, van wie men eerder zou verwachten dat hij zich in de studeerkamer of de spreekkamer zou ontplooien. In 1901 werd hij in navolging van zijn vrouw lid van de Nieuw-Malthusiaansche Bond (NMB) om spoedig daarna het secretariaat van het hoofdbestuur van de Bond op zich te nemen. Gedurende achttien jaar zou hij de spil van de Bond zijn. Zijn echtgenote was van 1901 tot 1912 voorzitter van deze organisatie. Gedreven door zijn principes, waaraan al het andere ondergeschikt werd gemaakt, stapelden zijn bestuurlijke en propagandistische verplichtingen zich op. Al vanaf 1900 organiseerde Rutgers in het kader van de NMB een opleiding voor niet-medici tot deskundige hulpverleners op het gebied van voorbehoedmiddelen. Ook werd hij redacteur van het tijdschrift Het Gelukkig Huisgezin.
In 1904 voelde Rutgers zich gedwongen zijn medische praktijk op te geven en vestigde hij zich als 'rustend geneesheer' in Den Haag. Voortaan kon hij zich volledig inzetten voor de zaak van de geboortenbeperking, vooral belichaamd door de NMB. Voor Rutgers vormde anticonceptie door middel van voorbehoedmiddelen een onderdeel van de bevrijding van de moderne mens uit het keurslijf van een onnatuurlijke moraal. Geleidelijk groeiden in Rutgers bezwaren tegen een levenslange huwelijksgelofte, die hij op den duur even 'onzedelijk en onredelijk' als de kloostergelofte beschouwde. Men kan ook in het kader van zijn streven naar 'biologische bevrijding' zien het feit dat hij een van de zeer weinige medici was geweest die zich naast prof. Hector Treub schaarden in diens actie - tussen 1895 en 1900 - tot het opheffen van de strafbaarheid van abortus provocatus. Rutgers was ook medeondertekenaar van het door Arnold Aletrino geïnstigeerde adres dat aandrong op erkenning en aanvaarding van de homofilie (1912). Voor het prostitutievraagstuk zag hij geen heil in restrictieve maatregelen, maar geloofde hij in een radicale maatschappelijke oplossing: hij beschouwde anarchisme en socialisme als twee stromingen die respectievelijk 'de individuele autonomie' en 'een kameraadschappelijke organisatie van de samenleving voorbereiden'. Het was op initiatief van Rutgers dat de NMB zich na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog pacifistisch uitsprak en toetrad tot de Anti-Oorlogsraad.
Steeds meer vervreemdde Rutgers zich van de artsenwereld door zijn opvattingen omtrent de seksualiteit. Zelfs Aletta Jacobs kon zich niet vinden in de ideeën die Rutgers in 'zijn' Bond verwezenlijkte, en dat geldt vooral voor de inschakeling van niet-medici als anticonceptieadviseurs, waarin trouwens velen het gevaar van potentiële aborteurs zagen. Maar ook raakte Rutgers geïsoleerd van de socialistische hoofdstroom, die toen nog het gebruik van voorbehoedmiddelen afwees en periodieke onthouding aanbeval in het kader van de 'Rein-Leven-Beweging'. De NMB vond in Rutgers' tijd nog steeds zijn aanhang vooral onder de linksliberalen, en het ledental bleef beperkt tot enkele duizenden. Pas na 1928 trad een sterke groei van de beweging op, die in tien jaar tijds tot een verviervoudiging van het ledental leidde.
Op 68-jarige leeftijd, nl. op 16 maart 1919, legde Rutgers zijn functies in de Bond neer en werd hij benoemd tot erelid. Nog in 1922 kwam zijn Das Sexualleben in seiner biologischen Bedeutung als ein Hauptfaktor zur Lebensenergie für Mann und Weib, für die Pflanzen und für die Tiere uit. Rutgers' dood, twee jaar later, is op tragische wijze onopgemerkt gebleven: zijn stoffelijk overschot werd pas na vele dagen gevonden in het huis van zijn zuster die in het ziekenhuis lag. De Nederlandse geneeskundige wereld besteedde geen enkele aandacht aan zijn verscheiden. Slechts in kleine kring werd de herinnering aan Rutgers levend gehouden: Het Gelukkig Huisgezin wijdde een speciaal nummer aan zijn nagedachtenis met vele bijdragen. De consultatiebureaus van de NMB, later omgezet in de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming (NVSH), werden als Dr. J. Rutgers huizen aangeduid, met uitzondering van het Amsterdamse, dat naar Aletta Jacobs werd vernoemd. De Nederlandse Stichting Consultatiebureaus voor Huwelijks- en Geslachtsleven, in 1969 ontkoppeld van de NVSH, nam in het daaropvolgende jaar de naam van Dr. J. Rutgers Stichting aan.
A: Persoonlijk archief - dr. J. Rutgers in archief - Nieuw-Malthusiaansche Bond, in Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.
P: Zie voor bibliografie in onder L genoemd werk van Röling, 284-288.
L: G. Nabrink, Seksuele hervorming in Nederland (Nijmegen , 1978) 82-96; G.A. Lindeboom, Dutch médical biography (Amsterdam, 1984) 1696-1697; H.Q. Röling, 'De tragedie van het geslachtsleven '. Dr. J. Rutgers (1850-1924) en de Nieuw-Malthusiaansche Bond (Amsterdam, 1987).
I: H.Q. Röling, 'De tragedie van het geslachtsleven '. Dr. J. Rutgers (1850-1924) en de Nieuw-Malthusiaansche Bond (Amsterdam, 1987) afbeelding tegenover titelblad.
J.K. van der Korst
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013