© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H. de Liagre Böhl, 'Schalk, Henriette Goverdine Anna van der (1869-1952)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/schalk [12-11-2013]
SCHALK, Henriette Goverdine Anna van der (1869-1952)
Schalk, Henriette Goverdine Anna van der (bekend onder de naam Henriëtte Roland Holst), dichteres en socialistisch propagandiste (Noordwijk 24-12-1869 - Amsterdam 21-11-1952). Dochter van Theodoor Willem van der Schalk, notaris, en Anna Ida van der Hoeven. Gehuwd op 16-1-1896 met Richard Nicolaus (Rik) Roland Holst, schilder. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Als dochter van een welgestelde notaris groeide Henriëtte op in een patricisch milieu. Haar vader was een conservatief-liberaal. De laatste drie jaar van haar schooltijd bracht zij door op een meisjeskostschool bij Arnhem. Omdat studeren voor een vrouw van haar achtergrond niet was weggelegd, verbleef zij vervolgens, tot aan haar huwelijk in 1896, weer in haar ouderlijk huis in Noordwijk. Tijdens die jaren ontpopte zich haar dichterlijk talent. Scholing in de lyriek kreeg zij van Albert Verwey en Herman Gorter, beiden voortrekkers van de letterkundige vernieuwingsbeweging van de Tachtigers, met wie zij destijds persoonlijk bevriend geraakte. Tijdens een periode van rouw, nadat, in juni 1892, zowel haar vader als haar jongste zuster bij een rijtoer waren verdronken in het Galgewater in Leiden, maakte haar poëtische begaafdheid een versneld rijpingsproces door. In 1893 debuteerde zij in De Nieuwe Gids met zes sonnetten, die pasten in de esthetisch-sensitieve traditie van de Tachtigers. Ook haar eerste dichtbundel, Sonnetten en verzen in terzinen geschreven (1895), sloot hierbij aan. Maar tegelijkertijd onderscheidde zij zich van de Tachtigers door filosofische diepgang; geïnspireerd door Dante en Spinoza zocht zij in haar gedichten naar waarheid en het wezen van de mensheid.
Vanuit deze wijsgerige bezinning kwam zij tot de bestudering van maatschappelijke en staatkundige verhoudingen. Aangezet door Herman Gorter bestudeerde zij in 1896 samen met haar echtgenoot, de schilder Richard Roland Holst, Das Kapital van Marx. Naast de invloed van Marx onderging het echtpaar Holst in deze jaren invloed van de Engelse estheticus en socialist William Morris, die Richard Roland Holst bij bezoeken aan Engeland diverse malen persoonlijk heeft ontmoet. Morris haatte het kapitalisme, omdat hij het onesthetisch vond; hij kan beschouwd worden als een van de grondleggers van de moderne vormgeving. In 1897 werden het echtpaar Holst en Gorter gedrieën lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). In deze partij ontwikkelde zij zich spoedig tot een vurig propagandiste en tot een theoretica van het historisch materialisme met een veelzijdig inzicht en een zeer produktieve pen. Zij hield lezingen, gaf scholingscursussen, nam plaats in de redactie van het marxistische maandblad De Nieuwe Tijd, schreef veel artikelen en een aantal brochures en monografieën. In 1902 verscheen van haar hand Kapitaal en arbeid in Nederland, een schets van de sociaal-economische ontwikkeling van Nederland in de 19e eeuw. Het is een zeldzaam knap gedocumenteerde en helder geschreven studie. Toen zij tegen het einde van haar leven, in 1947, een eredoctoraat ontving van de Universiteit van Amsterdam, heeft haar promotor, de historicus Jan Romein, dit boek getypeerd als 'een geniale greep'.
In de SDAP behoorde Henriëtte Holst tot de principieel-revolutionaire linkervleugel. Met onder meer Herman Gorter en Franc van der Goes ijverde zij voor een zo consequent mogelijke toepassing van het orthodox-marxistische beginselprogramma van de partij. Als oppositie keerde deze groepering zich vooral tegen het optreden van de partijleider, P.J. Troelstra, die in zijn parlementaire werk geregeld samenwerking zocht met niet-socialistische politieke groeperingen, in het bijzonder met de vrijzinnig-democraten. In 1909 leidde deze tegenstelling tot een breuk en richtten de meest strijdlustige marxisten een eigen partij, de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP), op. Op het laatste moment liet Henriëtte Holst zich door Troelstra overhalen toch in de eigen partij te blijven. Twee jaar lang heeft zij daar nog de rol van linkse opposante vervuld. Maar omdat zij in een isolement verkeerde, keerde zij in 1911 de partij de rug toe.
Enige jaren hield zij zich afzijdig van de partijpolitiek, totdat het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog haar opnieuw aanzette tot deelnemen aan politieke activiteit. Vanaf mei 1915 was zij gedurende één jaar de leidsvrouw van het Revolutionair Socialistisch Verbond (RSV), een radicaal-pacifistische organisatie, die achteraf door haarzelf is betiteld als een 'dwergpartij'. In dat zelfde jaar beleefde zij het hoogtepunt in haar politieke loopbaan; als enige uit Nederland was zij in Zwitserland aanwezig op de internationale conferentie van Zimmerwald, waar revolutionaire socialisten uit heel Europa zich keerden tegen het wapengeweld van de Eerste Wereldoorlog. In 1916 verzoende zij zich met de van de SDAP afgescheiden marxisten en liet zij haar RSV opgaan in de evenmin omvangrijke SDP. Na het uitbreken van de Russische Revolutie verklaarde deze partij zich solidair met de bolsjewieken, wijzigde haar naam in Communistische Partij Holland (CHP) en sloot zich aan bij de Komintern.
In dit tien jaar durend lidmaatschap van SDP/CPH doorliep Henriëtte Holst een weg die geleek op die welke zij tijdens haar vijftienjarig lidmaatschap van de SDAP reeds had afgelegd: enerzijds was zij actief in een links-radicale pressiegroep, terwijl zij, anderzijds, op het moment dat de tegenstelling met de partijleiding tot een breuk leidde, na aarzeling besloot zich toch te schikken in het partijverband. Ditmaal draaide het conflict om de vraag, in hoeverre de CPH zich binnen de Komintern moest onderwerpen aan de hegemonie van de Russische communisten. Uit verzet tegen het Russische overwicht verlieten haar geestverwanten Herman Gorter en Anton Pannekoek in 1919 de partij. Henriëtte Holst liet daarentegen haar solidariteit met de Sovjetstaat prevaleren. In de zomer van 1921 was zij in Moskou afgevaardigde van de CPH op het derde congres van de Komintern. Uit het verslag van haar reis, neergelegd in de brochure Uit Sowjet-Rusland, blijkt dat zij teleurgesteld was: zij besefte dat zich in de Sovjet-Unie een bureaucratische macht aan het ontplooien was, waarin elke vernieuwingsbeweging verstard was. Opnieuw geïsoleerd bleef zij nog enkele jaren communiste. Een jaar lang, van mei 1924 tot juni 1925, stond zij weliswaar, samen met een groep opposanten, buiten de partij - zij was toen lid van de Bond van Kommunistische Strijd- en Propagandaclubs (BKSP) - , maar vervolgens trad zij weer toe tot de CPH. In 1927 hakte zij de knoop door en verbrak zij voorgoed de band met deze partij.
In haar wetenschappelijke en theoretische publikaties heeft Henriëtte Holst zich voortdurend laten beïnvloeden door het verloop van de revoluties in Rusland, zowel van 1905 als van 1917. Het werk van Rosa Luxemburg was daarbij voor haar richtgevend. Onder haar invloed raakte zij gepreoccupeerd met de politieke, massale staking als het proletarische strijdmiddel bij uitstek. Maar in afwijking van haar marxistische geestverwanten onderstreepte zij het belang van buitenparlementaire agitatie steeds als een niet -gewelddadig wapen. In haar in 1918 verschenen boek De revolutionaire massa-aktie betoogde zij bijvoorbeeld dat de politieke algemene werkstaking moest dienen als vervangingsmiddel van wapengeweld.
Na haar afscheid van de CPH voltrok zich in haar denken een omwenteling in de richting van een religieus, sterk ethisch getint socialisme. Zij geraakte tot de visie dat de arbeidersbeweging zich moest baseren op normen als gerechtigheid en naastenliefde. Tevens werd zij gefascineerd door de principes van geweldloze opstand en sociale verdediging, zoals verkondigd door Tolstoi en Gandhi. Toch behield zij ook in deze fase sympathie voor het revolutionaire socialisme, waarin het geweld nu eenmaal een grote rol speelt. Tot het einde van haar leven onderhield zij enerzijds contacten met de kleine groep trotskisten in Nederland en anderzijds met christen-socialistische en radicaal-pacifistische groeperingen, zoals de groep rondom het blad Bevrijding van Bart de Ligt, de Jongeren Vredes-Actie en, na de oorlog, het progressief-socialistische blad De Vlam.
Haar droefheid over het voortdurend vastlopen van haar idealen in de politieke praktijk loopt als een rode draad door de dichtbundels heen die zij sinds haar toetreden tot de SDAP heeft gepubliceerd. Hiernaast vormt haar lyriek voortdurend de neerslag van haar hoop op de komst van het socialisme, de symbiose van droom en daad. Uit De nieuwe geboort (1902) en Opwaartsche wegen (1907) sprak haar vitalistische strijdlust. De bundel De vrouw in het woud (1912), die het hoogtepunt vormde van haar poëtisch oeuvre, getuigde van isolement en terneergeslagenheid. Verworvenheden (1927) en Tusschen tijd en eeuwigheid (1934) verwoordden de pacifistische en religieuze bezinning van haar laatste levensfase. Naast lyriek publiceerde zij veertien toneelstukken, waaronder De opstandelingen (1910) en Thomas More (1912;vele herdr.). Ook schreef zij menige biografie, in een overigens wat wijdlopig en niet altijd even overtuigend proza, van beroemde, door haar inspirerend geachte figuren: over Rousseau (1912), Garibaldi (1920), Tolstoi (1930), Rosa Luxemburg (1935) en Gandhi (1947).
De Duitse overval in 1940 werd in dit leven en deze naar buiten toe uitstralende invloed in links-socialistische en vrijzinnig-protestantse kringen een wezenlijke breuk. Wel schreef zij nog voor illegale bladen en maakte zij vooral met een lang, illegaal verspreid protestgedicht tegen de jodenvervolging diepe indruk. Ook zou zij na de bevrijding nog met publikaties van zich doen horen. Maar haar grote tijd van socialistisch priesteres of christelijk-ethisch verkondigster was toch voorbij. Haar laatste levensjaren verbleef zij in Amsterdam, trouw bezocht door enkele oudere volgelingen, maar toch meer geëerd dan echt invloedrijk. De persoonlijkheid van Henriëtte was geladen met diepe emotionaliteit. Over zichzelf dichtte zij in 1930: 'Het leed der menschheid laat mij vaak niet slapen.' Kenmerkend was bovendien haar enorme wilskracht, die zich toonde in een mateloze produktiviteit. Hierbij worstelde zij met de beheersing van haar vormgeving: vaak liet zij zich meeslepen door een stroom van woorden. Zij was een goed en helder spreekster, hoewel in haar presentatie neigend tot pathetiek. In politieke verhoudingen vertoonde zij op spannende momenten te weinig zakelijkheid: bij conflicten sloot zij zich gewoonlijk aan bij degenen die met de meeste overredingskracht en met tactisch overwicht opereerden. Ook kan haar worden verweten dat zij in haar omgang met geestverwanten van arbeidersafkomst vaak gevangen is gebleven in een patricisch standsbewustzijn. Door haar partijgenoten werd haar gedrag vaak als hooghartig ondervonden.
A: Henriëtte Roland Holst heeft weinig bewaard en een persoonlijk archief bestaat er dus niet. Op drie bewaarplaatsen berusten collecties van brieven - zowel van als aan haar gericht - en van haar handschriften van dicht- en prozawerk: op literair terrein in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, en de Koninklijke Bibliotheek beide in Den Haag, en op politiek terrein in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.
P: Behalve de genoemde: Algemeene werkstaking en sociaaldemocratie (Rotterdam, 1909); Over leven en schoonheid (Arnhem, 1925); Communisme en moraal (Arnhem, 1925); De geestelijke ommekeer en de nieuwe taak van het socialisme (Arnhem, 1931); Kapitaal en arbeid in Nederland (Rotterdam, 1932) II; Een overgang tot het socialisme (Amsterdam, 1945); Het vuur brandde voort. Levensherinneringen (Amsterdam [etc.], 1949). Goede bibliografieën, inclusief artikelen, vindt men in de biografieën van Van Praag en Antonissen (zie: L). De meest recente bibliografie is toegevoegd aan de herdruk van haar memoires (Amsterdam, 1979).
L: W.H. Vliegen, Die onze kracht ontwaken deed (Amsterdam, [1924]-1938. 3 dl.) II, 167-172; K. F. Proost, Henriëtte Roland Holst in haar strijd om gemeenschap (Arnhem, 1937); R. Antonissen, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst (Utrecht [etc.], 1946); J.P. van Praag, Henriëtte Roland Holst. Wezen en Werk (Amsterdam, 1946); Henriëtte Roland Holst. [Samengest, door Garmt Stuiveling] (Den Haag, 1970). Schrijversprentenboek: 16; A. Romein-Verschoor, Omzien in verwondering (Amsterdam, 1970-1971. 2 dl.); B. Reinalda, 'Uit de geschiedenis van een eenzaam gebleven boek. Bij de reprint van 'Kapitaal en Arbeid in Nederland van Henriëtte Roland Holst', in Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1976. Onder red. van J. Giele, Ger Harmsen [et al.] (Nijmegen, 1976) 217-247; D. de Lange, 'Henriëtte Roland Holst', in Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst in hun tijd (Amsterdam, 1978); Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen. Bloemlezing uit het proza van Henriëtte Roland Holst. Ingel. en toegel. door H. Schaap (Leiden, 1984); E. Etty, ' 'Ik erken geen trouw in 't slechte' - Henriëtte Roland Holst als dissidente', in Socialisme en democratie 42 (1985) 189-195.
I: Elsbeth Etty, Liefde is heel het leven niet. Henriette Roland Holst 1869-1952 (Amsterdam 1996) omslagfoto.
H. de Liagre Böhl
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013