© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J. Vogel, 'Schrieke, Bertram Johannes Otto (1890-1945)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/schriekenbjo [12-11-2013]
SCHRIEKE, Bertram Johannes Otto (1890-1945)
Schrieke, Bertram Johannes Otto, historicus-etnoloog (Zandvoort 18-9-1890 - Londen (UK) 12-9-1945). Zoon van Otto Schrieke, predikant, en Sara Hendrika Corts. Gehuwd op 8-11-1916 met Pauline Adriana Loeff. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Schrieke, zoon van een orthodox Nederlands Hervormd predikant, bracht zijn kinderjaren door in Enschede. Hij doorliep het Stedelijk Gymnasium in Kampen en liet zich in 1909 te Leiden inschrijven als student in de Letteren. Naast J.S. Speyer werd daar vooral Chr. Snouck Hurgronje zijn leermeester, daar hij Arabisch als hoofdvak had uitgekozen. Gezien zijn latere ontwikkeling verdienen ook de colleges sociologie die hij bij de Amsterdamse hoogleraar S.R. Steinmetz volgde, vermelding. Zijn academische studie werd in 1916 afgerond met het proefschrift Het Boek van Bonang (Utrecht, 1916) waarop hij bij Snouck Hurgronje cum laude promoveerde. Reeds in dit werk hield hij zich voor het eerst bezig met een vraagstuk dat hem zijn leven lang zou blijven boeien, namelijk het verschijnsel cultuuroverdracht, hier naar aanleiding van de islamisering van Java in de 15e eeuw.
Vanaf 1917 tot aan zijn dood werd zijn loopbaan gekenmerkt door afwisselende functies van bestuurlijke en wetenschappelijke aard. En ook een combinatie van beide ging deze noeste werker niet uit de weg. Hem trok niet alleen de reflectieve aard van wetenschappelijk werk aan, ook het op praktische problemen van hier en nu gerichte bestuurlijke werk lag hem na aan het hart. Daarnaast was hij een principieel denkend mens, een karaktereigenschap die hem zowel een zekere conflictbestendigheid als bij tijd en wijle een zekere starheid bezorgde.
Na zijn huwelijk in november 1916 vertrok Schrieke naar Nederlands-Indië. Hij werd bij het gouvernement aangesteld op het bureau Inlandsche Zaken, waar hij tot 1920 de functie van taalambtenaar bekleedde. Tussen 1920 en 1924 was hij aan hetzelfde bureau verbonden als adjunct-directeur, in het jaar 1923/1924 was hij tevens directeur van het museum van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. In deze periode zagen enkele etnologische en historische artikelen van zijn hand het licht, waaraan mede de kennis die hij in deze functies opdeed ten grondslag had gelegen.
In 1924 werd hij benoemd tot hoogleraar in de Volkenkunde, Sociologie en Geschiedenis van Nederlandsch-Indië aan de pas opgerichte Rechtshoogeschool in Batavia. Gedurende dit ordinariaat publiceerde hij zijn eerste grotere historische studie, de 'Prolegomena tot eene sociologische studie van de volken van Sumatra'. Deel I, in Tijdschrift voor Indische Taal-, Land-, en Volkenkunde 65 (1925) 90-207. Het verdere verloop van zijn carrière weerhield hem ervan het voorgenomen tweede en derde deel te voltooien; mede daardoor is vooral het sociologisch element niet uit de verf gekomen. Het gepubliceerde deel biedt hoofdzakelijk de economische en politieke achtergronden van de sociale en culturele veranderingen in de archipel in de 15e tot de 18e eeuw, die hij in deel II en III nader had willen onderzoeken.
Zijn tweede belangrijke historische studie verried echter wel degelijk een sociologische interesse. Schrieke was benoemd tot lid van een commissie die op Sumatra de achtergronden van de communistische opstand van januari 1927 ging onderzoeken. Zijn bijdrage aan het geheime eindverslag werd in Engelse vertaling postuum gepubliceerd onder de titel 'The causes and effects of communism on the West Coast of Sumatra', in B. Schrieke, Indonesian sociological studies. Part one (The Hague [etc.], 1955) 83-166. In dit werk onderzoekt hij de veranderingen die de Westsumatraanse volkeren in het recente verleden hadden doorgemaakt. De aard en betekenis van deze veranderingen, zijns inziens vooral het gevolg van de introductie van een geldeconomie, worden door hem voor welomschreven, onderling verschillende groepen nader geanalyseerd.
Op het gebied van het onderwijs in Nederlands-Indië vond Schriekes belangstelling voor cultuurverandering en -beïnvloeding een praktische toepassing. In de loop van de jaren twintig mengde hij zich verschillende keren in een openbare discussie over het onderwijsstelsel. In 1929 nam zijn hoogleraarschap een einde door zijn benoeming tot directeur van Onderwijs en Eeredienst en werd hij in de gelegenheid gesteld metterdaad een bijdrage te leveren aan het onderwijsbeleid. De economische crisis maakte hiervan in hoofdzaak een bezuinigingsbeleid. Dit leidde tot conflicten met de Volksraad, die onder meer zijn begroting van 1933 verwierp. Zijn directeurschap kwam in 1934 met een verlofjaar tot een einde. In dat jaar verrichtte hij op uitnodiging van de Julius Rosenwald Foundation een onderzoek naar de rassenverhoudingen in de Verenigde Staten. Het in 1936 verschenen werk Alien Americans. A study of race relations werd daar een bestseller.
In 1936 vestigde Schrieke zich definitief in Nederland en aanvaardde hij een benoeming tot buitengewoon hoogleraar in de Koloniale Volkenkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1938 werd hij tevens directeur van de afdeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut (het tegenwoordige Koninklijk Instituut voor de Tropen), zodat hij opnieuw wetenschappelijk en bestuurlijk werk combineerde. In 1939 was hij ook nog kortstondig minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in het vijfde kabinet-Colijn (25 juli - 30 augustus 1939), een zakenkabinet waarin vele koloniale oud-ambtenaren zitting kregen, maar dat na enkele weken door een motie van wantrouwen in de Tweede Kamer ten val kwam. Gedurende de Tweede Wereldoorlog verzette hij zich principieel tegen de Duitse bemoeienis met de universiteiten. Daarbij viel hem het feit dat zijn broer J.J. Schrieke niet alleen NSB'er was geworden, maar in 1941 ook nog de functie van secretaris-generaal van het departement van Justitie ging bekleden, buitengewoon zwaar. Van december 1943 tot september 1944 werd hij gegijzeld in het kamp in St. Michielsgestel. Op de dag af een jaar nadat hij dit kamp had verlaten overleed hij op 12 september 1945 in Londen, waar hij als deskundige toegevoegd aan de Nederlandse delegatie een conferentie van de Verenigde Naties bezocht. Slechts enkele dagen tevoren had de Universiteit van Amsterdam besloten hem te benoemen tot gewoon hoogleraar in de geschiedenis en sociologie van Nederlands-Indië en had zijn wetenschappelijk werk aldus definitief erkenning gevonden.
De indoloog Schrieke was een der eersten die de geschiedenis van Nederlands-Indië vanuit een sociaal-wetenschappelijke oriëntatie bestudeerden. Deze gematigde aanhanger van de ethisch-politieke beginselen zag de aldus gewonnen kennis als een conditio sine qua non voor een te voeren koloniaal beleid. Mede daarom besteedde hij in zijn werken meer aandacht aan de geschiedenis van de Indonesische volken dan in zijn tijd gebruikelijk was. Het zijn deze kenmerken van zijn werk die ons nu in staat stellen in hem een voorloper van de moderne Indonesische geschiedschrijving te zien. De belangrijkste delen van zijn oeuvre verschenen bovendien in 1955 en 1957 in Engelse vertaling, zodat hij sindsdien ook in internationale kringen tot de klassieke auteurs van het vak gerekend wordt.
P: Behalve bibliografie in het hieronder genoemde artikel van Van Blankenstein: Indonesian sociological studies. Selected writings (The Hague [etc.], 1955-1957. 2 vol.).
L: J. Kunst, in Cultureel Indië 7 (1945) 3-6; Ethel J. Lindgren, in Man. A monthly record of anthropological science 48 (1948) 113-117; M. van Blankenstein, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1947-1949. Levensberichten 141-153; Johanna L.G. Felhoen Kraal, in International Encyclopedia of the Social Sciences. Ed. David L. Sills (Londen, 1968) XIV, 63-65.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1331.
J. Vogel
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013