© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Eduard Reeser, 'Badings, Hendrik Herman (1907-1987)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/badings [12-11-2013]
BADINGS, Hendrik Herman (1907-1987)
Badings, Hendrik Herman, componist en muziektheoreticus (Bandoeng (Nederlands-Indië) 17-1-1907 - Maarheeze (N.B.) 26-6-1987). Zoon van Herman Louis Johan Badings, officier in het Nederlands-Indische leger, en Maria Susanna Polvliet. Gehuwd op 31-7-1937 met Margrieta Elisabeth Smit (bekend onder de naam Olly Folge Fonden), violiste. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. Na echtscheiding (2-3-1946) gehuwd op 1-10-1946 met Jeannette Margaretha Tukke. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.
Het leven van Henk Badings werd al vroeg door verdriet overschaduwd. Toen hij acht jaar oud was overleed zijn vader in Batavia, waarna zijn moeder met haar twee kinderen - Henk had nog een tien jaar oudere broer - naar Nederland terugkeerde. Maar reeds een jaar later overleed ook zij, niet meer bestand tegen het alleen-zijn na een gelukkig huwelijk. Haar jongste zoon moest een vreugdeloze jeugd in een pleeggezin doorbrengen, voortdurend gekweld door de angst in een weeshuis te worden geplaatst, zodra er op zijn gedrag iets zou zijn aan te merken. Niettemin kreeg hij gelegenheid verschillende begaafdheden te ontwikkelen. Als kind al toonde hij een bijzondere aanleg te bezitten voor wiskunde, maar ook voor muziek, schilderen, boetseren en dichten.
Na de HBS in Gorinchem te hebben afgelopen ging Badings aan de Technische Hoogeschool te Delft geologie en mijnbouwkunde studeren. Hier behaalde hij in 1931 cum laude het ingenieursdiploma. Vervolgens was hij tot 1934 werkzaam als assistent bij de afdeling historische geologie en paleontologie van de Delftse hogeschool, wat talrijke studiereizen, onder meer naar de Balkan, met zich bracht.
Intussen had Badings zich als autodidact, op basis van vioollessen bij Charles van de Rosière, een grondige muzikale scholing eigen gemaakt, die hij alleen nog met enige instrumentatielessen bij de componist Willem Pijper aanvulde. Reeds als twaalfjarige was hij begonnen te componeren, maar de vroegste werken die hij later in zijn oeuvrecatalogus heeft opgenomen, dateren uit 1927. In 1930 verscheen Badings' naam voor het eerst in het openbaar, toen dirigent L.M.G. Arntzenius in het Concertgebouw te Amsterdam zijn (nadien omgewerkte) Eerste Symfonie voor 16 solo-instrumenten ten doop hield. In 1933 volgde de Tweede Symfonie , opgedragen aan dirigent Eduard van Beinum, die het werk na de Amsterdamse première herhaaldelijk, ook in het buitenland, ten gehore heeft gebracht.
In 1934 nam Badings het besluit zich uitsluitend aan de muziek te wijden. Hij werd toen benoemd tot leraar voor compositie aan het Conservatorium-Holthaus in Rotterdam en tevens aan het Muzieklyceum te Amsterdam, van welke instelling hij in 1937 mededirecteur werd. Sinds 1935 kon Badings zijn naam als gevestigd beschouwen. In dat jaar introduceerde Willem Mengelberg tijdens het Nederlandse muziekfeest ter gelegenheid van zijn veertigjarig jubileum als dirigent van het Concertgebouworkest de aan hem opgedragen Derde Symfonie van Badings, die toen allerwege als een meesterwerk werd geroemd. Terzelfder tijd waren behalve Nederlandse ook buitenlandse muziekuitgeverijen - onder andere Schott in Mainz en de Universal-Edition in Wenen - zich voor de muziek van Badings gaan interesseren. Ook kwamen er opdrachten los, zoals die van de Wiener Philharmoniker, voor wier honderdjarig bestaan in 1941 Badings zijn Symphonischer Prolog componeerde.
Intussen was de Tweede Wereldoorlog uitgebroken en Nederland door de Duitsers bezet. Hoewel Badings niet in politiek was geïnteresseerd - of wellicht juist daardoor -, had hij er geen bezwaar tegen zich als exponent van 'De Nieuwe Orde' te etaleren, zonder te beseffen daardoor als 'collaborateur' te kunnen worden gebrandmerkt. Dat hij in 1941 tot directeur van het toenmalige Rijksconservatorium in Den Haag werd benoemd - zijn voorganger, Sem Dresden, was als jood door de overheid afgezet - was op zichzelf niet aanvechtbaar, te minder omdat hij in die functie Dresden en zijn vrouw voor deportatie heeft kunnen vrijwaren en vele studenten aan tewerkstelling in Duitsland heeft weten te onttrekken. Maar dat Badings - al was het slechts gedurende enkele maanden - te zamen met onder anderen prof. G.A.S. Snijder, W. Mengelberg en D. Hannema zitting heeft genomen in de zogeheten Nederlandsche Kultuurraad, bedoeld als adviesorgaan van de op te richten Nederlandsche Kultuurkamer, heeft zijn reputatie wel afbreuk gedaan, evenals het aanvaarden van een opdracht tot het componeren van een opera - De Nachtwacht -, hem in 1942 verstrekt door de Nederlandsche Kameropera in Den Haag, een schepping van de Nederlandsch-Duitsche Kultuurgemeenschap.
Op 21 juli 1945 werd Badings door een ereraad - overigens zonder zelfs maar te zijn gehoord - tot tien jaar uitsluiting veroordeeld, een termijn die later door de Centrale Eereraad voor de Kunst werd ingekort tot 5 november 1947. Na de bevrijding is Badings jarenlang uitsluitend als free-lance componist werkzaam geweest. In deze periode ging hij zich intensief bezighouden met radiofonische en elektronische geluidsbronnen. Op dit gebied heeft hij pionierswerk verricht, vooral toen hij de mogelijkheid kreeg in het Philips Laboratorium te Eindhoven een elektronische studio in te richten. Hij was de eerste componist aan wie in 1954 de Prix Italia werd toegekend, en wel voor zijn radiofonische opera Orestes ; in 1959 werd in Salzburg zijn kameropera Salto mortale (als eerste geheel elektronische opera die ooit is geschreven) bekroond. In 1960 raakte Badings betrokken bij de oprichting van een studio van elektronische muziek aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waaruit in 1961 een benoeming tot docent in de geluidsleer en de informatica aan het Instituut voor Muziekwetenschap aldaar is voortgekomen.
Deze functie heeft Badings tot 1977 vervuld, van 1962 tot 1972 in combinatie met een professoraat in de compositieleer aan de Hochschule für Musik te Stuttgart. Dit leidde ertoe dat hij zich met zijn gezin in Tübingen vestigde. In de jaren 1962 en 1963 heeft hij bovendien als gasthoogleraar aan de Universiteit van Adelaide in Australië en aan het Point Park College te Pittsburgh (USA) gedoceerd. In 1972 kwam hij weer in Nederland te wonen, en wel in het landhuis 'De Hugten' in het Noordbrabantse Maarheeze, waar hij enkele maanden na zijn luisterrijk gevierde tachtigste verjaardag plotseling aan een hartaanval is overleden.
Het muzikale oeuvre van Badings is van een zeldzame uitgebreidheid en veelzijdigheid, wat onder meer blijkt uit 15 symfonieën, 50 andere orkestwerken, 48 concerten, 140 werken op het gebied van de kamermuziek, 20 koorwerken met orkest, 60 a capella-koren, 25 liederen, 7 declamatoria, 1 oratorium, 10 balletten en 6 opera's. Kenmerkend is een volstrekte beheersing van alle denkbare compositieproblemen. Terwijl zijn vormbehandeling voornamelijk is gebaseerd op die van de 'klassieken' - vooral zijn levenslange voorliefde voor de zogeheten hoofdvorm met verwerking van twee contrasterende thema's is opmerkelijk -, heeft zijn melodisch-harmonische schrijfwijze in technisch opzicht allerlei nieuwe vergezichten geopend, in het bijzonder door het toepassen van nieuwe toonladders, zoals de combinatie van de 'lydische' en 'mixolydische' (bijvoorbeeld c d e fis g a bes c) en de symmetrisch-octotonische (met afwisselend kleine en grote secunden). In harmonisch opzicht vertonen vele van zijn composities bitonale en zelfs polytonale aspecten, zonder dat de monotonale functionaliteit uit het oog wordt verloren. Behalve elektronische muziek heeft Badings ook werken in de 31-toonsstemming geschreven, waarbij het octaaf niet in 12, maar in 31 tonen is verdeeld. Ook met verrijking van muzikale timbres door toepassing van geprononceerde boventonen heeft Badings zich beziggehouden en daarbij tevens nieuwe technische mogelijkheden op allerlei instrumenten - in het bijzonder de harp - aangegeven.
In emotioneel opzicht dankt de muziek van Badings haar zeggingskracht eensdeels aan een tragisch pathos, dat vooral aan zijn adagio's een grote spanning en diepgang verleent, anderdeels aan een spirituele speelsheid, die in contrapuntische episoden alle gecompliceerdheid kan doen vergeten. In zijn 'romantische' expressiviteit onderscheidt Badings zich van een tijdgenoot als Paul Hindemith, met wie hij overigens een hang naar het ambachtelijke en instructieve gemeen had, evenals een onvermoeibare werkkracht en zelfdiscipline, gepaard aan eenvoud en bescheidenheid in het persoonlijke optreden.
Ondanks Badings omstreden gedrag tijdens de Duitse bezetting werd zijn muziek al direct na de bevrijding overal in Nederland zonder enig protest uitgevoerd. Eerst een jongere generatie van muziekjournalisten voelde zich na 1960 geroepen zijn oorlogsverleden telkens weer op te rakelen, zelfs nog in 1981, toen de stad Eindhoven hem opdroeg een orkestwerk te componeren. Onder deze omstandigheden is vooral in de grote muziekcentra een stilzwijgende boycot van Badings' muziek ontstaan, waarin zelfs zijn overlijden nog geen verandering heeft kunnen brengen.
In de amateuristische muziekwereld daarentegen is de muziek van Badings juist na 1960 in hoog aanzien komen te staan, daar hij bij uitstek de kunst verstond voor koorverenigingen en harmoniegezelschappen eenvoudig en dankbaar uit te voeren composities te schrijven, die toch in elke maat zijn eigen signatuur dragen. Ook in het buitenland wordt Badings als een van de belangrijkste componisten van zijn tijd beschouwd. Tot het eind van zijn leven zijn Badings geregeld opdrachten, prijzen en onderscheidingen uit vele landen - ook Nederland - ten deel gevallen, vooral uit de Verenigde Staten, waar hij bij de universitaire 'brassbands' bewondering heeft geoogst en waar ook enkele dissertaties aan bepaalde aspecten van zijn muziek zijn gewijd
A: Particulier archief-Badings bij de Badings-Stichting te Maarheeze.
P: Catalogue of the works of Henk Badings [Samengest. door H.H. Badings met hulp van E. van Griensven en E. Reeser] ([S.l.] 1977); Catalogus van de koorwerken van Henk Badings . Samengest. door Pieter van Moergastel (Tilburg, 1988). Thematische catalogus van de symfonische blaasmuziek van Henk Badings in het onder L genoemde werk van Becx, 66-144; Henk Badings, 1907-1987. Catalogue of works . Samengest. door Paul T. Klemme (Warren, Michigan, 1993).
L: H.G. Cannegieter, 'Persoonlijkheden: Henk Badings', in Morks-Magazijn 39 (1937) 561-571; Eduard Reeser, 'Kroniek van het Nederlandsche muziekleven' [over Orpheus en Euridice van Badings], in De Gids 105 (1941) IV, 68-77; Tribunalen in Nederland en andere na-oorlogsche rechtspraak . Onder red. van G.C.M. van Nijnatten en J.H.H. van der Burg 2 (1946) 511-513; Chester Howell McDaniel, Henk Badings - A musical-technical Study of his woodwind chamber-music (Diss. Univ. of Texas, 1960); Jos Wouters, 'Henk Badings', in Nederlandse componisten galerij . I: Negen portretten van Nederlandse componisten (Amsterdam, 1971-) 50-70; John Allen Ditto, The four preludes and fugues, the 'Ricercar' and the 'Passacaglia for Timpane' and 'Organ' by Henk Badings (Diss. Univ. of Rochester, 1979); Frances van Dam, The opera's of Henk Badings (Diss. Univ. of Berkeley, 1985); Leo Samama, Zeventig jaar Nederlandse muziek 1915-1985 (Amsterdam, 1986); Caspar Becx, De symfonische blaasmuziek van Henk Badings (Utrecht [1993]); Pauline Micheels, Muziek in de schaduw van het Derde Rijk. De Nederlandse symfonie-orkesten 1933-1945 (Zutphen, 1993).
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1 (Verbeterblad).
Eduard Reeser
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013