© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.Th. van Deursen, 'Beaufort, jhr. Karel Antonie de (1850-1921)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/beaufok [12-11-2013]
BEAUFORT, jhr. Karel Antonie de (1850-1921)
Beaufort, jhr. Karel Antonie de, (door naamstoevoeging bij KB van 29-4-1856 gewijzigd in Godin de Beaufort), kamerlid en minister van Financiën (Utrecht 16-1-1850 - Maarsbergen (U.) 7-4-1921). Zoon van jhr. Pieter de Beaufort, grondbezitter, en jkvr. Catharina Johanna van Eysinga. Gehuwd op 8-1-1874 met jkvr. Cornelia Johanna Steengracht van Oostcapelle. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.
Godin de Beaufort behoorde tot een oud aristocratisch geslacht, zij het tot een jongere tak, die eerst in 1868 adeldom verwierf. Zijn vader en grootvader hadden zich gewijd aan de publieke zaak, zonder bezoldigde betrekkingen te zoeken. Het leven van Godin de Beaufort ontwikkelde zich volgens een zelfde patroon. Het gymnasium in zijn geboorteplaats doorliep hij zonder merkbare inspanning. Op 9 december 1873 promoveerde hij bij prof. G.W. Vreede aan de Utrechtse universiteit op het proefschrift Proeve over de strafrechtelijke verantwoordelijkheid des ministers in de constitutioneele monarchie. Hierna aanvaardde Godin de Beaufort niet een bepaalde werkkring, doch liet hij zich in 1881 kiezen tot lid van de Provinciale Staten van Utrecht en van de Utrechtse gemeenteraad, functies die hij tot 1888 zou uitoefenen. In 1882 werd Godin de Beaufort hoogheemraad van het Hoogheemraadschap van de Lekdijk benedendams en de IJsseldam en op 14 november van dat jaar nam hij zitting in de Tweede Kamer voor het district Gouda, als vertegenwoordiger van de antirevolutionairen. Eveneens in 1882 werd Godin de Beaufort door koop eigenaar van kasteel Maarsbergen, waar hij sindsdien de zomermaanden zou doorbrengen.
In geen van de vertegenwoordigende lichamen waarvan hij deel uitmaakte, trad Godin de Beaufort bijzonder op de voorgrond. In de regel sprak hij alleen over belastingen en financiën. Binnen de sterk levensbeschouwelijk georiënteerde kamerfractie gaf hem dat echter wel een eigen deskundigheid. Toen de rechterzijde in 1888 voor het eerst tot regeringsverantwoordelijkheid geroepen werd, zocht de formateur Æ. baron Mackay hem aan voor de portefeuille van Financiën. Gretig toonde De Beaufort zich niet, maar toen Mackay aandrong - twee andere kandidaten hadden reeds bedankt voor de post -, liet hij zich ertoe overhalen op 21 april 1888 plaats te nemen in het kabinet.
Godin de Beaufort was daarmee een zeer zwaar departement toegevallen. Buiten de onderwijskwestie, die voor dit ministerie de hoogste prioriteit had, lagen bijna alle programmapunten van het nieuwe kabinet op het terrein van de financiën: een nieuw octrooi voor De Nederlandsche Bank, verhoging van de invoerrechten, verlaging van de accijnzen, uitbreiding van de gemeentelijke bevoegdheid tot belastingheffing, en vooral een aanzienlijke beperking van de overheidsuitgaven.
Bezuinigingen verwachtte inderdaad ieder: de rechterzijde had in haar verkiezingspropaganda het financiële beleid van vorige kabinetten als wanbeheer aan de kaak gesteld. Mackay had dan ook reeds tijdens de formatie zijn toekomstige minister van Financiën bij de opstelling van het regeringsprogramma betrokken. Eenmaal in het kabinet liet Godin de Beaufort niettemin elke actie tot bezuiniging achterwege. In zijn eerste begrotingsrede verklaarde hij dat de toestand van 's lands middelen bevredigend was. Bijzondere maatregelen waren daarom niet nodig. Dergelijke verklaringen herhaalde hij van jaar tot jaar, waarbij iedere maal de begroting haar voorgangster in omvang overtrof.
Het aandeel van Godin de Beaufort in de wetgevende arbeid bleef eveneens bescheiden. Er kwam in 1888 een nieuwe bankwet, maar die week nauwelijks af van het ontwerp dat zijn ambtsvoorganger, J.C. Bloem, reeds had voorgelegd. Toen ook het jaar 1889 niet meer opleverde dan een verhoging van de invoerrechten op azijn, stemden nagenoeg alle liberale kamerleden tegen de begroting van financiën. Onder aanvoering van H. Goeman Borgesius diende een vijftal liberalen eigen voorstellen in tot de heffing van een inkomstenbelasting. In de Kamer waren die kansloos, maar wel gaven ze de minister een duidelijk signaal.
Ook de pers, overwegend liberaal gezind, gispte en bespotte het gebrek aan werklust van Godin de Beaufort. Karikaturen beeldden hem gewoonlijk uit in de rustende houding, die hem in zijn schooljaren - hoewel primus van de klas - de bijnaam 'Morpheus' bezorgd had. Slechts De Standaard nam de eigen minister in bescherming: belastinghervorming vergde een zorvuldige voorbereiding en zou pas in een volgend vierjarig tijdvak aan de orde kunnen komen. Dit bleek juist, maar het was de liberaal N.G. Pierson die na de val van het kabinet-Mackay op 21 augustus 1891 deze hervormingen aanstonds ter hand nam. Hij maakte daarbij geen gebruik van de voorstellen die Godin de Beaufort ter elfder ure nog had ingediend.
Na zijn aftreden als minister keerde Godin de Beaufort niet terug in de Tweede Kamer. Hij zette zijn politieke loopbaan in de schaduw voort, eerst in 1892/1893 als lid van de Provinciale Staten van Utrecht en daarna, van september 1893 tot november 1910, als vertegenwoordiger van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) in de Eerste Kamer wegens Zeeland. Toen in 1894 het kiesrechtvraagstuk verdeeldheid bracht en ook de ARP in twee stukken scheurde, liet Godin de Beaufort zich kandidaat stellen voor de Tweede Kamer in het district Amersfoort, tegenover een aanhanger van Abraham Kuyper, en met conservatieve steun. Zijn poging slaagde niet. Godin de Beaufort bleef in de Eerste Kamer, vermoedelijk als vrij-antirevolutionair. Hij voerde zelden vaker dan twee of driemaal per jaar het woord, in de regel over financiële onderwerpen. Vanaf 1907 vertoonde hij zich minder en minder, tot hij in 1910 om gezondheidsredenen ontslag nam. Zijn laatste levensjaren sleet hij op kasteel Maarsbergen. Zijn pachters droegen daar in 1921 hun landheer ten grave.
Jhr. Godin de Beaufort was het type van de consciëntieuze regent, die zich uit plichtsbesef met bestuurlijke en vertegenwoordigende taken liet belasten. Tot krachtig initiatief of vernieuwende actie voelde hij zich dan nooit geroepen. Hij bleef een regent in de nachtwakersstijl. Als volksvertegenwoordiger zou men hem een huis-, tuin- en keukenkamerlid kunnen noemen, indien de woorden landgoed, park en cuisine niet beter op hun plaats waren. Als minister oogstte hij weinig roem, doch hij hielp zijn partij in haar groeitijd, toen ze een evenredige spreiding van ministerieel talent over alle sectoren van het bestuur nog miste
P: Het in de tekst genoemde proefschrift.
L: Behalve necrologie in De Standaard , april 1921 (no. 15024): 'Jhr. mr. K.A. Godin de Beaufort', in Onze afgevaardigden. Verkiezingen 1909 (Rotterdam, 1909) 28-29; J.C. Costerus, 'Mijn laatste klasgenoot. Herinneringen aan het Utrechtsche Gymnasium (1865-1867)', in De Nieuwe Gids 37 (1922) I, 216-233; A. Goslinga, 'Het kabinet-Mackay', in Antirevolutionaire Staatkunde 9 (1935) 1-50; Geen vergeefs woord. Verzamelde deputaten-redevoeringen... (Kampen, 1951) 88; J.A.F.M. Thijssens, Ministerie Mackay 1888-1891 [Scriptie, Afd. parlementaire geschiedenis, R.U. Leiden, 1971]; A.J.M. Westenbroek, 'De kabinetsformatie 1888 I + II', in Anti-Revolutionaire Staatkunde 46 (1976) 240-249, 262-273; Marjo Mens-Hess, Jhr. mr. Karel Antoine Godin de Beaufort [Scriptie, Afd. parlementaire geschiedenis, R.U. Leiden, 1980].
A.Th. van Deursen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 12-11-2013