Duys, Jan Eliza Wilhelm (1877-1941)

 
English | Nederlands

DUYS, Jan Eliza Wilhelm (1877-1941)

Duys, Jan Eliza Wilhelm, politicus (Nijmegen 21-2-1877 - Amsterdam 16-9-1941). Zoon van Gideon Herbert Duys, groothandelaar in koloniale waren, en Maria Adriana Breunis. Gehuwd op 17-9-1903 met Mathilde Adriane Marie Teusse. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Na echtscheiding (4-12-1917) gehuwd op 28-8-1918 met Cornelia Johanna Quirina van Wijk. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. afbeelding van Duys, Jan Eliza Wilhelm

De jeugdjaren van Jan Duys waren niet gelukkig. Toen hij vijf jaar oud was, stierf zijn moeder. Zijn vader, een protestantse koopman in het overwegend katholieke Nijmegen, had weinig aandacht voor hem, en lager onderwijs kreeg hij op verschillende protestants-christelijke kostscholen. Vervolgens woonde hij korte tijd thuis om in Nijmegen de HBS te bezoeken. Het werd geen succes, zodat vader Duys in 1890 besloot zijn onhandelbare zoon als lichtmatroos naar zee te sturen. Na anderhalf jaar op een vrachtschip tussen Amsterdam en Hull te hebben gevaren, hervatte Jan zijn schoolopleiding op het Instituut Wegerif in Nijmegen, waar hij eindelijk het HBS-diploma behaalde.

Op medische gronden afgekeurd voor de opleiding tot marineofficier, ging Duys de notarisopleiding volgen. Hij slaagde in 1900 voor het examen en werkte vervolgens op notariskantoren: eerst in Ootmarsum - waar hij zijn eerste vrouw leerde kennen -, daarna, vanaf 1901, in Amsterdam. Het perspectief van het notarisambt kon hem echter niet lang boeien. Daarom aanvaardde hij in januari 1903 een betrekking als adjunct-commies bij de toen pas opgerichte Rijksverzekeringsbank.

In Amsterdam kreeg Duys belangstelling voor politiek; vooral het socialisme sprak hem aan. Meer dan de marxistische theorie - zijn kennis daarvan is altijd oppervlakkig gebleven - fascineerde hem de praktische politieke strijd. In 1902 werd hij lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), waarin hij het binnen een jaar tot voorzitter van de afdeling Amsterdam-IX bracht. Als journalist en pamflettist, maar vooral ook als spreker bleek Duys een aanwinst voor de partij. Hij liet zich bij de Rijksverzekeringbank op wachtgeld stellen en werd in 1906 bezoldigd propagandist van de SDAP in Zaandam en tevens redacteur van het plaatselijke partijblad De Voorpost , wat hij bleef tot 1923.

In de daaropvolgende jaren bekleedde Duys voor de SDAP verschillende politieke functies. Zo had hij sinds 1907 zitting in de gemeenteraad van Zaandam, en werd hij in oktober 1912 tot wethouder van deze stad gekozen. Daarmee was hij de eerste sociaal-democraat in Nederland die het wethouderschap bekleedde. Ook in de landelijke politiek maakte Duys zijn entree: op 22 september 1909 kwam hij voor het district Zaandam in de Tweede Kamer. In juni 1910 werd hij bovendien lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland.

In al deze publieke functies was Duys vanaf de eerste dag een kleurrijke en op de voorgrond tredende figuur. In de SDAP bleef hij vele jaren lang een der bekendste en populairste sprekers, ook in de kamer- en raadsdebatten: hij was intelligent, gevat en geestig, daarbij vaak grof en ongegeneerd jegens tegenstanders. Waar het aanvallen op hemzelf betrof, toonde hij zich lichtgeraakt en haatdragend.

Reeds onmiddellijk na zijn verkiezing tot wethouder van Zaandam baarde Duys opzien door zijn verklaring zich het recht voor te behouden de daden van de burgemeester en van zijn collega-wethouders te blijven kritiseren. In de praktische uitoefening van zijn wethouderschap boekte Duys, die de portefeuille van arbeidszaken en gemeentebedrijven beheerde, onmiskenbaar enige successen. Hij zorgde er bijvoorbeeld voor dat de gemeentewerklieden een achturige arbeidsdag kregen en slaagde erin van de noodlijdende gemeentelijke gasfabriek een winstgevend bedrijf te maken.

In de Tweede Kamer bracht de entree van Duys een nieuw element. Weliswaar had in de SDAP-fractie J.H.A. Schaper reeds een reputatie verworven door zijn felle bestrijding van tegenstanders, maar Duys overtrof Schaper verre in luidruchtigheid, grofheid en vooral ook geestigheid: evenals in openbare bijeenkomsten wist hij in de Kamer vaak de lachers op zijn hand te krijgen. In zakelijke deskundigheid was Duys echter stellig de mindere van Schaper. Expert was hij eigenlijk alleen op het terrein van de sociale verzekeringen. In de debatten van 1910 bestreed hij fel de wetsvoorstellen van de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, A.S. Talma. Toen de rechterzijde van de Kamer de beraadslagingen liet sluiten zonder replieken, greep de SDAP-fractie voor het eerst naar het wapen van de obstructie, waarbij Duys een grote rol speelde. Een positief resultaat boekte Duys in 1912 bij de behandeling van Talma's Invaliditeitswet: de Kamer nam toen een door hem voorgesteld amendement aan, waardoor vanaf eind 1913 de eerste 'staatspensioentjes' konden worden uitgekeerd.

Na 1918 werd de rol van Duys als deskundige inzake sociale verzekeringen in de fractie meer en meer overgenomen door G.W. Sannes. Wanneer het kamerlid Duys na 1920 nog de kranten haalde, dan was het meestal door zijn rumoerige optreden. Bijzonder bont maakte hij het in het debat over de zogeheten 'anti-revolutiewet' in juni 1920, toen hij kamervoorzitter D. Fock grof beledigde, en bij een debat in maart 1924 over het door minister van Buitenlandse Zaken jhr. H.A. Van Karnebeek gevoerde beleid jegens de Sovjetunie.

In 1923 gaf Duys zijn Zaandamse wethouderpost en raadslidmaatschap, alsook zijn zetel in de Provinciale Staten van Noord-Holland op en verhuisde naar Den Haag. Hij deed dit vooral om zich, naast zijn kamerlidmaatschap - waaraan hij steeds minder tijd ging besteden - rustig te kunnen wijden aan de rechtenstudie, waarvoor hij zich aan de Leidse universiteit had laten inschrijven. Na het behalen van de meestertitel op 16 december 1926 vestigde hij zich als advocaat en procureur. Hij kreeg een bloeiende praktijk, mede als gevolg van de faam die hij verwierf als verdediger van vier Indonesische studenten die, beschuldigd van opruiing tot geweld, in maart 1928 door de Haagse arrondissementsrechtbank werden vrijgesproken. Zijn bij die gelegenheid uitgesproken verdedigingsrede verscheen dat zelfde jaar in druk: De vervolging tegen de Indonesische studenten Mohammad Hatta, mr. Ali Sastroamidjojo, Raden Mas Abdul Madjid Djojo-Adhiningrat en Mohammad Nazir Pamontjak . In Den Haag was hij van 1927 tot 1931 tevens lid van de gemeenteraad.

Ondanks zijn verbale radicalisme heeft Duys binnen de SDAP altijd tot de pragmatische ('reformistische') rechtervleugel behoord. Ten tijde van de partijcongressen van 1908 en 1909 werd hij, samen met Schaper, tot de felste tegenstanders van de orthodox-marxistische 'Tribunisten' gerekend. In openbare vergaderingen maakte hij hen belachelijk en wist hij hen in hun zwakke plekken te raken. In 1913 was Duys een warm voorstander van het aanvaarden van regeringsverantwoordelijkheid door de socialisten. Ook de vanaf 1928 opkomende oppositie onder leiding van P.J. Schmidt en J. de Kadt wees hij resoluut af. In het licht van de onveranderlijke plaats die Duys op de gematigde vleugel van de SDAP innam, wekt zijn geleidelijk opschuiven na 1930 in de richting van extreem-rechts verbazing.

Mensen die Duys hebben gekend, zoeken een psychologische verklaring voor deze verandering vaak in de slag die hem en zijn tweede echtgenote in 1931 trof door het overlijden van hun enige dochtertje op elfjarige leeftijd. De van nature al onevenwichtige Duys zou hierdoor geestelijk hopeloos op drift zijn geraakt. Zeker is dat hij in deze tijd de weg naar het christelijk geloof terugvond en daarbij in aanraking kwam met de zogeheten Oxfordbeweging, waarvoor hij in 1935/1936 in binnen- en buitenland spreekbeurten zou vervullen.

In het conflict tussen Duys en de SDAP-leiding dat in 1933 uitbrak, toonde hij zich aanvankelijk overigens allerminst onevenwichtig of onredelijk. Na de muiterij in Indische wateren op het pantserschip Hr. Ms. 'De Zeven Provinciën' in februari 1933 had hij zich geërgerd aan de aarzeling van het partijbestuur deze daad ondubbelzinnig te veroordelen. De brochure Ter oriënteering. Eenige beschouwingen naar aanleiding van enkele vragen van democratie , die hij in juni 1933 tegen de wil van het partijbestuur het licht deed zien, was niet alleen opbouwend-kritisch van toon, maar bevatte bovendien uitsluitend denkbeelden die in 1937 officiële partijpolitiek zouden worden en eigenlijk in 1933 al werden gedeeld door leiders als J.W. Albarda: geen enkele samenwerking met communisten, een loyale houding jegens het koningshuis, strijd met uitsluitend wettige middelen, onvoorwaardelijke steun aan de defensie bij oorlogsgevaar, heroverweging van de eis van eenzijdige ontwapening.

De felle reacties van het partijbestuur zijn zeker meer uitgelokt door Duys' eigengereide manier van optreden dan door de inhoud van zijn denkbeelden. Het is deze houding van het partijbestuur geweest die Duys in minder dan een jaar tijds van een loyale opposant tot een niets ontziende vijand van de SDAP-leiding heeft gemaakt. Nog altijd had hij een grote aanhang onder de gewone partijleden, en pogingen hem uit te stoten liepen daarop telkens stuk. Innerlijk had Duys zich reeds van de SDAP afgekeerd, al zou het nog tot eind november 1935 duren vóór hij zich officieel losmaakte van de Tweede-Kamerfractie, zonder overigens zijn zetel op te geven. Daarop volgde begin december zijn royement. De hem nog resterende anderhalf jaar als parlementslid benutte hij vooral voor aanvallen op zijn vroegere partij. Na de verkiezingen van 1937 keerde Duys niet meer in de Kamer terug. Hij verliet Den Haag en vestigde zich in Lochem.

In zijn brochure 'Democraten' op fascistenjacht. Eenige beschouwingen over zichzelf verwondende jagers en ontsnappend wild uit 1936 gaf Duys blijk van zijn haat jegens de sociaal-democraten, die hij nu, als stiekeme dictatuuraanhangers, met de communisten op één hoop gooide. Ogenschijnlijk sprak hij hierin alleen zijn afkeuring uit over de volgens hem ondemocratische manier waarop men de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) bestreed. Zijn groeiende sympathie voor deze beweging en - wat het buitenland betreft - voor nazi-Duitsland had hij inmiddels echter meer dan eens laten blijken.

In het voorjaar van 1938 was Duys een van de oprichters van de Nederlandsche Volkspartij (NVP), blijkens haar beginselverklaring een autoritair-corporatistische, maar uitdrukkelijk niet-antisemitische partij. De NVP bleek een doodgeboren kind, en nog in 1938 keerde Duys haar de rug toe om zich aan te sluiten bij de NSB. Een rol van betekenis heeft hij daarin niet meer gespeeld. In augustus 1941 aanvaardde hij een benoeming als een van de vijf vrederechters, maar deze functie heeft hij niet meer metterdaad kunnen uitoefenen. Een maand later overleed hij namelijk in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis tijdens een operatie aan een hersentumor

A: Documentatiedossier-J.E.W. Duys bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties, talrijke artikelen in kranten en tijdschriften en verschillende in brochurevorm uitgegeven, korte redevoeringen.

L: Frans Netscher, 'J.E.W. Duijs', in De Hollandsche Revue 20 (1915) 734-741 en 21 (1916) 31-43; P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1918-1940 I-V (2e dr.; Assen, 1968); J.J. 't Hoen, Op naar het licht. De Zaanstreek in de periode van de opkomst der arbeidersbeweging, 1882-1909 (Wormerveer, 1968); idem, De rode Zaanstreek. De periode van grote invloed der arbeidersbeweging aan de Zaan, 1909-1939 (Zaandam, 1978); Peter Jan Knegtmans, Socialisme en democratie. De SDAP tussen klasse en natie, 1929-1939 (Amsterdam, 1989); Rob Hartmans, 'Schermutselingen binnen een benarde veste. De SDAP en de kwestie-Duys (1933-1935)', in Socialisme en Democratie 47 (1990) 18-23; idem, 'Jan Eliza Wilhelm Duijs', in Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland V (Amsterdam, 1992) 65-72.

I: Vibeke Kingma en Alice van Diepen, ed., De Rode Zaan. Honderd jaar strijd en solidariteit (Zaandam 1999) 27.

A.A. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013