© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Mw. P.E. van der Heijden-Rogier, 'Flaes, Reijnier (1902-1981)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/flaes [22-04-2024]
FLAES, Reijnier (1902-1981)
Flaes, Reijnier, (pseudoniem F.C. Terborgh), diplomaat en schrijver (Den Helder 14-1-1902 - Sintra (Portugal) 26-2-1981). Zoon van Adriaan Albert Flaes, marineofficier, en Auguste Jenny Steuer. Gehuwd op 14-4-1931 met Marguerite Marie Hélène von Herrenschwand. Dit huwelijk, waaruit 2 zoons werden geboren, werd op 20-6-1952 ontbonden.
Toen Reijnier zes jaar was, werd zijn vader vervroegd gepensioneerd en vertrok het gezin naar Dresden. Hij doorliep hier de lagere school en ging er vervolgens naar het gymnasium, een opleiding die hij voortzette in Hamburg, toen zijn vader daar in 1914 de betrekking aanvaardde van honorair consul. Door op school te vertellen dat ze het thuis niet eens waren met de Duitse inval in België, maakte de jonge Flaes zich in een klap onmogelijk bij zijn medeleerlingen, wat hem als volwassene nog als onrechtvaardig hinderde. In 1916 verliet het gezin Duitsland om zich in Den Haag te vestigen. Daar bracht Reijnier zijn gymnasiumopleiding tot een goed einde, al heeft hij zich op school altijd een vreemde eend in de bijt gevoeld. In 1921 begon hij in Utrecht met een studie rechten, die hij op 25 februari 1927 afsloot met het doctoraal examen. Ruim twee jaar later, op 30 april 1929, promoveerde hij cum laude bij prof. J.H.W. Verzijl op het proefschrift Das Problem der Territorialkonflikte. Eine Untersuchung über ihre Grundlagen und Eigenschaften am Beispiele der Territorialgeschichte Polens .
In januari 1930 werd Flaes benoemd tot gezantschapsattaché in Bern. Drie jaar later tot gezantschapssecretaris bevorderd kreeg hij Madrid als standplaats. In het door scherpe politieke tegenstellingen en - uiteindelijk - burgeroorlog verscheurde Spanje bleef hij tot in augustus 1938, met een onderbreking van enkele maanden in 1937, toen hij als tijdelijk zaakgelastigde in Lissabon was gedetacheerd. Onmiddellijk daarna werd hij officieus agent bij de Nationalistische regering van generaal Franco in Burgos, terwijl zijn woonplaats het Zuidfranse Saint-Jean-de-Luz was. Aangezien de spanningen, aan deze situatie verbonden, te groot waren voor zijn gezin, werd hij op eigen verzoek overgeplaatst. De nieuwe post werd Peking, waar door de Japanse overheersing de situatie evenmin rustig bleef. In 1941 bevorderd tot gezantschapsraad maakte Flaes, na de aanval van de Japanners op Pearl Harbor, nog acht maanden een wat hij noemt 'mak concentratiekamp' mee in China om het jaar daarop, in het kader van een ruil van westerse tegen Japanse diplomaten, naar Londen te worden gezonden. Hier kreeg hij een functie op het ministerie van Buitenlandse Zaken in ballingschap, onder meer als medewerker, later hoofd van het Bureau Na-Oorlogsche Vraagstukken. In mei 1943 werd hij ten tweeden male tijdelijk zaakgelastigde in Lissabon, een onrustige post.
In 1945, na de capitulatie van Duitsland, volgde Flaes' bevordering tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Hij werd naar Warschau gezonden, waar hij vooral te maken kreeg met de repatriëring van gevangenen en het opsporen van Nederlanders. Ondanks de barre omstandigheden waaronder hij zijn werk moest verrichten, bewaarde Flaes goede herinneringen aan deze tijd, verwant als hij zich voelde aan de 'Middeneuropese gedachtenwereld'. In laatstgenoemde rang was hij van 1949 tot 1953 werkzaam in Oslo. Vervolgens was hij tot 1958 ambassadeur in Buenos Aires en tot 1963 in Mexico, een land verwant aan zijn geliefde Iberisch schiereiland. Flaes besloot zijn carrière als ambassadeur in Lissabon. Niet ver daarvandaan, in het kustplaatsje Sintra, liet hij een villa bouwen, waar hij zich in 1967 na zijn pensionering vestigde en tot zijn dood zou blijven wonen.
Flaes voelde zich in zekere zin conservatief en in politicis aangetrokken tot de antirevolutionaire minister-president uit de jaren dertig, H. Colijn. In tegenstelling tot deze meende Flaes in 1936: 'Hitler lijkt wel krankzinnig geworden. Het beroerde is dat hij stap voor stap en met de door hemzelf vroeger vastgelegde middelen het programma van "Mein Kampf" ten uitvoer legt en dan zijn er nog sentimenteele Engelschen die vinden dat hij eigenlijk gelijk heeft' (brief aan G.A. Antonini, 15-3-1936). In zijn diplomatieke rapporten, ook in die uit Spanje tijdens de burgeroorlog, hield hij zich strikt neutraal.
Het is echter niet zijn diplomatieke carrière, die weinig uitzonderlijk was, waardoor Flaes bekendheid heeft verworven. Onder de schuilnaam F.C. Terborgh - gekozen om zijn bewondering voor de 17e-eeuwse schilder Gerard Ter Borch - heeft hij een bescheiden, maar fijnzinnig literair oeuvre geschreven. Dit is des te opmerkelijker omdat hij zijn kennis van het Nederlands sinds zijn gymnasiumjaren 'rudimentair' noemde en na zijn studietijd nooit meer in Nederland heeft gewoond. Toch meende Flaes dat voor zijn aard en denkwijze de Nederlandse taal het enige werkelijk bruikbare instrument was. Hij hield er zelfs drie stijlen op na. Zijn taalgebruik in diplomatieke rapporten heeft niets van het ambtelijke dat dit soort geschriften kenmerkt; het is wel zakelijk, maar beeldend en kernachtig. Daarnaast bezigde hij een haast joviale, gemakkelijke stijl in zijn persoonlijke correspondentie. Ten slotte is er de hypergestileerde taal van zijn literaire werk. Hij moet daar oneindig aan hebben geschaafd. Zijn woordkeus is internationaal, en hij geeft graag blijk van zijn eruditie en brede belangstelling.
Flaes begon op zijn zeventiende jaar met schrijven. In 1932 verschenen zijn eerste gedichten in het poëzietijdschrift Helikon . Enkele bijdragen aan Forum volgden, hoewel hij zich absoluut niet verwant voelde met Menno ter Braak en E. du Perron; het onbegrip was wederzijds. Afgesneden van Europa vroeg hij de paters Lazaristen in Peking in 1940 het verhaal De Condottiere en het prozagedicht Le petit château in een kleine oplage te drukken. Mooie uitgaven zijn het niet, maar wel curieus. Ook later heeft hij nog wel werk in eigen beheer uitgegeven. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen met tussenpozen van enkele jaren bundels verhalen van Terborgh uit; na zijn pensionering publiceerde hij in Raster . Zijn oeuvre bleef beperkt tot vier delen Verzameld werk , waarin enkele kleine dichtbundels, wat losse stukken over allerlei onderwerpen: archeologie, (kunst)geschiedenis, alchemie et cetera. De hoofdmoot vormen de verhalen, soms aaneengeregen tot een novelle. Romans heeft Terborgh niet geschreven, hoewel De Turkenoorlog , in 1964 voor het eerst gepubliceerd, volgens sommigen die allure heeft, maar feitelijk bestaat het uit drie losse verhalen, die met dunne draden zijn verbonden.
Terborgh past geen speciale verhaaltechnieken toe, en zijn thematiek beperkt zich zozeer tot de essentie van het leven, dat zijn verhaalfiguren bijna verwisselbaar zijn: zij zijn als het ware mannelijke 'elckerlijcs'. Terborghs verhalen zijn tijdloos en algemeen geldig voor de mens, wezenlijk eenzaam, op weg naar de dood. Zijn hoofdfiguren - Terborgh spreekt van protagonisten - zoeken bewust de eenzaamheid in bij voorkeur Spaanse of Zuidamerikaanse, ongerepte (hoog)landschappen, en hun ervaringen zijn van kosmische aard, cirkelend rondom het licht, de dood. Het idee vat post dat hij, die zijn alter ego Terborgh altijd streng gescheiden hield van de diplomaat Flaes, steeds dezelfde man beschrijft, namelijk zichzelf, ook al heeft hij geen autobiografische verhalen geschreven in de strikte zin.
De eeuwige zwerver, de man die erop uittrekt op zoek naar de essentie en de zin van het leven, is bij uitstek een (neo)romantisch thema. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Terborgh zich verwant voelde met J.J. Slauerhoff, die hij kort, maar intens heeft gekend en aan wie hij in 1949 een boekje wijdde: Slauerhoff. Herinneringen en brieven . Ook aan Adriaan Roland Holst, met wie hij pas in de jaren zestig in contact kwam, voelde hij zich verwant. Het herhaaldelijk door hem beleden cultuurpessimisme past eveneens in het romantisch levensgevoel, terwijl zijn agnosticisme meer een kant is van de intellectueel en diplomaat Flaes. Zelf zegt hij invloed te hebben ondergaan van Rainer Maria Rilke en vooral van de Deen Jens Peter Jacobsen; uit de vaderlandse literatuur steeg een 'pantoffellucht' op. Tot Nederland koesterde hij een haat-liefdeverhouding, die hem in zijn nadagen verleidde tot verbitterde uitspraken. Geen mens die over hem schreef, heeft dat tot Flaes' tevredenheid gedaan. Velen vonden hem een moeilijk man, die zich gemakkelijk liet verleiden tot apodictische uitspraken. Hij voelde zich onbegrepen, ondanks de enthousiaste recensies van vooraanstaande critici. In 1968 ontving hij de Tollensprijs, en drie jaar later, toen hij bijna zeventig was, de Constantijn Huygensprijs. In 1958 was hij de eerste die werk van de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges in het Nederlands vertaald heeft. Uit het Frans vertaalde hij werk van de dichter-diplomaat Saint-John Perse.
A: Archief- en collectie-R. Flaes in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
P: Verzameld werk (4 dln.; Amsterdam, 1975-1977).
L: Artikelen over Terborgh o.a. van H.C. ten Berge en Wam de Moor, in Raster 5 (1971/1972) 450-516; interview door Wam de Moor, in De Tijd , 8-1-1972; R.M. Bindels, 'De barre tocht van F.C. Terborgh', in Hollands Diep , 23-4-1977; Een schrijver als grenskozak. F.C. Terborgh over zichzelf en zijn werk . Samengest. door H.C. ten Berge (Amsterdam, 1977); Jan Brokken [e.a.], 'F.C. Terborgh: 'De grootste vijand van literatuur is haast'', in Het volle literaire leven. Portretten uit de Haagse Post (Amsterdam, 1978) 49-70; Jan Brokken, 'Herinneringen aan een Deplaced Person', in Haagse Post , 21-3-1981; G.A. Antonini, 'Een charmante Einzelgänger', in NRC Handelsblad , 3-7-1981; A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in ballingschap. Institutionele aspecten van het buitenlands beleid in een stroomversnelling (Alphen aan den Rijn [1981]); Frans C. de Rover, 'F.C. Terborgh', in Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945 (Alphen aan den Rijn [etc.], 1981-); Klaas Ruitenbeek, 'Een grenskozak in China. De schrijver F.C. Terborgh en zijn collectie Chinese kunst'. Themanummer van Aziatische Kunst 19 (1989) 1 (april). A. Rosendahl Huber (ed.), F.C. Terborgh, schrijverschap in wording. Brieven van Reijnier Flaes aan Axel Huber (Maarssen 1995).
Mw. P.E. van der Heijden-Rogier
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 22-04-2024