Francken, Cornelis Johannes (1863-1944)

 
English | Nederlands

FRANCKEN, Cornelis Johannes (1863-1944)

Francken, Cornelis Johannes, (door naamstoevoeging bij KB van 30-11-1889 gewijzigd in Wijnaendts Francken), filosoof en publicist (Rotterdam 14-11-1863 - Leiden 10-4-1944). Zoon van Walraven Francken, Nederlands hervormd predikant, en Maria Geertruida Antonia Emmerica Wijnaendts. Gehuwd op 16-12-1897 met Esther Welmoet Dijserinck (bekend onder de naam Dyserinck). Dit huwelijk, waaruit geen kinderen werden geboren, werd ontbonden op 10-11-1916. afbeelding van Francken, Cornelis Johannes

Toen Francken later op zijn jeugd terugblikte, noemde hij haar eenzaam en ongezellig. Heel verwonderlijk is dat niet. Zijn moeder stierf twee maanden na hem ter wereld te hebben gebracht. Hij werd opgevoed door een kinderjuffrouw, en had weinig contact met oudere halfbroers en halfzusters uit een eerder huwelijk van zijn vader. Deze was hervormd predikant te Rotterdam, een erudiet man, die de christocentrische Groninger richting aanhing. Van diens welvoorziene bibliotheek maakte Francken vroeg gebruik; hij las hartstochtelijk, en niet alleen theologische werken. Tot verdriet van thuis maakte hij zich reeds op het gymnasium vrij van het christelijke geloof. Hij verkoos wetenschap boven de bijbel en ging in 1881 plant- en dierkunde studeren aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, de alma mater van het geslacht Francken.

De jongeman had geen al te hoge dunk van zijn Utrechtse leermeesters. De studie begon hem pas te boeien toen hij voor het vak medicijnen, waarin hij het kandidaats zou afleggen, in aanraking kwam met de befaamde prof. F.C. Donders en in 1886/1887 enkele maanden werkte op het laboratorium van de niet minder vermaarde plantenfysioloog prof. Hugo de Vries in Amsterdam. Francken was actief in verscheidene disputen, waar hij voordrachten hield van wijsgerige en maatschappelijke aard. Verder stond het leven in Utrecht hem tegen. Hij ontvluchtte de stad met haar kroegjolen en andere studentikoze eigenaardigheden zo vaak hij kon, maakte lange wandelingen in de bosrijke omgeving of begaf zich ter ontspanning naar het buitenland. In december 1888 legde hij cum laude het doctoraal examen af; twee jaar later, op 11 oktober 1890, promoveerde hij, eveneens met lof, op De sclereïden , een botanisch onderwerp.

Inmiddels had Francken de naam Wijnaendts aan de zijne toegevoegd, uit piëteit jegens de betreurde moeder en zijn in 1876 overleden grootvader van moederskant, van wie hij een aanzienlijk vermogen erfde. Dank zij deze erfenis was hij niet genoodzaakt een betaalde betrekking te aanvaarden. Het leraarschap stond hem tegen; liever studeerde hij door in onderwerpen die zijn echte belangstelling hadden, te weten de wijsbegeerte, psychologie en ethiek. Ten einde nieuwe inzichten op te doen verbleef Francken tussen 1898 en 1902 aan de universiteiten van Jena, Zürich, Berlijn en aan de Sorbonne. In straf tempo publiceerde hij, meest bij de Haarlemse uitgeverij H.D. Tjeenk Willink & Zoon, een aantal werken waarin hij poogde eigen standpunten over de grondvragen van het bestaan te verwoorden.

Toch zijn zowel Sociale ethiek. Wijsgeerig-sociologisch onderzoek (1897), Psychologische omtrekken (1900), Ethische studiën (1903) als Inleiding tot de wijsbegeerte (1905) en het latere Wereldbeschouwing en godsdienstig bewustzijn. Inleiding tot de godsdienstpsychologie (1923) meer verslagen van bestudeerde literatuur dan belangwekkende verhandelingen met een persoonlijk stempel. Origineler zijn verscheidene verkenningen in wetenschappelijke randgebieden zoals het spiritisme en de hypnose, terwijl Het Boeddhisme en zijn wereldbeschouwing uit 1897 een helder betoog is.

Door zijn huwelijk in 1897 met Welmoet Dyserinck, die in kringen van het 'burgerlijk' feminisme actief werd, raakte Francken indirect betrokken bij de strijd om gelijkgerechtigdheid van vrouwen. Een voorstander was hij er niet van. In geschrifte legde hij veeleer de nadruk op de verschillen tussen man en vrouw, en op de maatschappelijke gevolgen van die verschillen. Harmonie was dan ook niet het kenmerk van de echtverbinding Francken-Dyserinck. Het paar vestigde zich eerst in Den Haag, en betrok in 1909 een ruime woning aan de Plantage te Leiden. Francken zou er tot zijn dood blijven wonen. In de loop der jaren maakte zijn eega - van wie hij in 1916 scheidde - steeds meer naam als feministe; zelf liefhebberde hij met grote ijver in allerlei disciplines en beleed hij het pessimisme als levenshouding, niet in de laatste plaats onder invloed van Schopenhauers geschriften. Een passende werkkring zou Francken nooit vinden, wat tot gevolg had dat hij zich maatschappelijk voelde buitengesloten. Vergeefs wachtte hij op aanbiedingen hoogleraar te worden, het ambt waartoe hij zich eigenlijk geroepen voelde. In welk vak deed er niet toe. '... bovenal heb ik ... het gemis gevoeld van collega's met wien [sic] men regelmatig omgaat en van gedachten kan wisselen in onderlinge weerwerking', zou hij als zeventigjarige in een autobiografisch fragment bekennen ('Fragmenten uit tafelrede', 29).

Francken was van jongs af een verwoed reiziger. 'Reeds als leerling der lagere school had ik een aangeboren liefde voor aardrijkskunde, teekende ontelbare kaarten, legde lijsten aan van alle rivieren, bergen, golven en eilanden der aarde, alsmede van de voornaamste ontdekkingsreizen, terwijl ik later ook belang ging stellen in de verschillende volkeren der aarde', herinnerde hij zich (ibidem, 29). Nederland was hem vaak te benauwd. Zijn vermogen stelde hem in staat vrijwel alle delen der wereld van nabij en in stijl te aanschouwen. Als scholier en student bezocht hij, met de pen in de aanslag, Noord- en Zuid-Europa. Een jaar na het behalen van zijn doctoraat stak Francken de oceaan over, naar de Verenigde Staten. Van zijn maandenlange zwerftocht deed hij verslag in het soms vermakelijke Door Amerika. Reisschetsen, indrukken en studiën uit 1892. Hij vond de Nieuwe Wereld 'verbazend interessant', overweldigend. Later zouden ook Japan, Afrika en West-Indië hem inspireren tot bespiegelingen over natuur, volk en cultuur. Bovendien beklom Francken graag bergen. De geneugten van het alpinisme bezong hij in de in 1903 gepubliceerde brochure De beteekenis van het bergklimmen . De moderne stadsmens kon in de eenzaamheid der bergen het volgens hem steeds knellender keurslijf van heersende zeden en gewoonten ontvluchten. Men won erdoor aan zelfvertrouwen en volharding. Na zijn huwelijk reisde Francken - mede ter verdieping van hun relatie - veelal in gezelschap van Welmoet Dyserinck. Ook zij begon in boeken verslag van hun ervaringen te doen. Maar toen zij in 1912 haar Afrikaanse reisbrieven in de ik-vorm publiceerde, liet Francken haar fijntjes weten dat zij, gelet op haar afhankelijkheid van hem, beter 'wij' had kunnen gebruiken.

Francken was een sportieve, zij het gezette geleerde: hij zwom, roeide en schaatste. Dat de geest alleen gezond blijft in een gezond lichaam, daarvan was ook hij overtuigd. Tegelijk neigde hij tot hypochondrie, zeker op latere leeftijd. Vanaf zijn zestigste vreesde hij te zullen bezwijken aan een hartziekte. Een verkoudheid kon volgens hem fataal zijn. 'Daarom liep hij 's winters op straat met een soort muilkorf voor neus en mond' (Margadant, 72).

Franckens zenuwen stonden strakgespannen. Hij hunkerde naar erkenning, maar kreeg die slechts in beperkte mate. Dat verbitterde hem. Hij publiceerde over een veelheid van onderwerpen en vertoonde zich afwisselend in de gedaante van filosoof, psycholoog, socioloog, alpinist, etnoloog, reiziger, seksuoloog (Het sexueele leven en daarmee samenhangende problemen (1921)) en wat niet al. Juist deze veelzijdigheid leidde ertoe dat men hem ging beschouwen als een dilettant, een veredelde eeuwige student. Inderdaad lagen Franckens kwaliteiten niet in de oorspronkelijkheid. Wat hij las, vertaalde hij min of meer in eigen woorden. Maar zijn kennis was breed, en over nagenoeg elke kwestie die in zijn tijd speelde, liet hij wel een geschrift het licht zien.

Toen hij zeventig werd, stelde Francken ten behoeve van vrienden en belangstellenden een overzicht van zijn oeuvre samen: Levenswerk van dr. C.J. Wijnaendts Francken (1933). Het besloeg 123 nummers, van 'Afrika' tot 'Zelfmoord', die echter stuk voor stuk een geringe lezersschare hadden bereikt. Tevens nam hij in dat overzicht recensies op die van zijn schrifturen waren verschenen, maar alleen de lovende en vriendelijke. Francken vleide zich met de gedachte dat het nageslacht hem beter op zijn juiste waarde zou schatten dan tijdgenoten deden. Het mocht niet zo zijn. Hooguit leeft zijn naam voort dank zij het geldbedrag dat hij in 1934 de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde ter beschikking stelde voor het verlenen van een tweejaarlijkse prijs in de essayistiek, biografie en cultuurhistorie. In 1938 benoemde de Maatschappij hem tot erelid; daarnaast was hij erelid van de Haagse Vereeniging voor Wijsbegeerte.

Francken hield zorgvuldig het aantal pagina's bij dat hij in boekvorm publiceerde. In 1940 kwam hij op een totaal van 7050 bladzijden. Welbeschouwd is zijn leven een worsteling om erkenning, zelfs roem geweest. Hij moest genoegen nemen met enige aandacht, en een gedenksteen boven de deur van zijn huis aan de Plantage.

A: Collectie-C.J. Wijnaendts Francken in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Enige autobiografische aantekeningen in: 'Fragmenten uit tafelrede', in Receptie-boek op 14 nov. 1933 ... [handschrift] in de Universiteitsbibliotheek te Leiden.

P: Bibliografie tot 1933 in het in de tekst genoemde Levenswerk van dr. C.J. Wijnaendts Francken (Haarlem, 1933). In het exemplaar dat zich in de Universiteitsbibliotheek te Leiden bevindt, heeft Francken in handschrift later nog aanvullingen aangebracht. Een aanvulling voor de jaren 1934-1944 is toegevoegd aan de onder L vermelde necrologie van Margadant, 77. Francken schonk zijn gehele oeuvre aan de Universiteitsbibliotheek te Leiden; in de doorschoten exemplaren van zijn boeken en artikelen maakte hij tal van, voor de kennis van zijn persoon, relevante opmerkingen.

L: Behalve necrologieën o.a. door J.J. von Schmid, in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie 37 (1944) 109, en S.W.F. Margadant, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1943-1945 (Leiden, 1946) 61-77: 'Walraven Francken', in Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland III. Onder red. van J.P. de Bie en J. Loosjes ('s-Gravenhage, s.a.) 108-114; Antoon Vloemans, 'Dr. C.J. Wijnaendts Francken zeventig jaar...', in Erasmus 1 (1933) 241-245; 'Verslag van den secretaris' [betreft instelling Wijnaendts Francken-prijs], in Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Jaarboek 1934-1935 (Leiden, 1935) 16-17; 'Verslag van de jaarlijksche vergadering te Leiden 15 juni 1938' [betreft erelidmaatschap Francken], in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1937-1938 (Leiden, 1938) 244-245; C. Peeters, 'De geest van de criticus', in ibidem 1984-1985 (Leiden, 1986) 175-176; Selma L. Sevenhuijsen, De orde van het vaderschap. Politieke debatten over ongehuwd moederschap, afstamming en huwelijk in Nederland, 1870-1900 (Amsterdam, 1987); A. Lammers, Uncle Sam en Jan Salie. Hoe Nederland Amerika ontdekte (Amsterdam, 1989) 58-63.

I: Levenswerk van dr. C.J. Wijnaendts Francken (Haarlem, 1933) afbeelding tegenover titelblad.

A. Lammers


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013